Past simple, past perfect and past continuous

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Match the tenses to the sentences

An activity that happend before another activity.

A completed past activity.

An activity in the past that has duration. 

Past perfect

Past simple

Past Continuous

My father .................(read) the newspaper when my sister ....................(phone)

1. was reading/ phoned
2. read/ was phoning
3. readed/ was phoning
4. was reading/ was phoning

When I couldn't find it I _____ to go back.

1. decided
2. was deciding
3. had decided

While I was waiting at the traffic light, I _____ a car coming.

1. heard
2. was hearing
3. had heard

Fill in the correct past tenses:
After Fred ___ (spend) his holiday in Italy, he ___ (want) to learn Italian.

Yesterday evening, I _____ (walk) home from my friend's house.

I realised I ______ (lose) my phone.

Future tenses

future will/shall, future to be going to, future present simple, future present continuous, future perfect, future continuous

Future tenses:
Wanneer gebruik je de present simple?

1. Als je van plan bent iets te doen.
2. Als je iets beloofd of voorspelt.
3. Als iets volgens een schema/rooster verloopt.

Future tenses:
wanneer gebruik je Present Continuous?

1. In de nabije toekomst, tijd & plaats staat vast
2. Voorspellingen met bewijs
3. Beloftes
4. Als iets volgens een schema/rooster verloopt.

Future tenses:
Wanneer gebruik je 'will'?

1. Spontane beslissing, beloftes en dreigementen.
2. Als iets volgens een rooster verloopt.
3. Als je iets van plan bent.
4. Toekomstvoorspelling zonder bewijs.

Future tenses:
Wanneer gebruik je 'to be going to'?

1. Als je van plan bent iets te doen.
2. Als iets volgens vaste tijden verloopt.
3. In een vraagzin vooraan.

Future tenses:
Wanneer gebruik je 'future continuous'?

1. Als je van plan bent iets te doen.
2. Als iets aan de gang is op een bepaald moment in de toekomst.
3. In een vraagzin vooraan.
4. Als je een voorspelling wilt maken

The plane ____ (leave) at six o'clock.

I _____ (visit) my grandparents this weekend. We planned it yesterday.

Don't call me tomorrow. I ____ (study) for the test.

I'm not sure, I think I _____ (see) him at school tomorrow.

By next week, I ______ (finish) my bookreport.