persoonlijk voornaamwoorden naamvallen

Persoonlijk vnw, voorzetsels & 3e-4e naamval 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijk vnw, voorzetsels & 3e-4e naamval 

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele
Lernziele:

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de eerste naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de vierde naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de derde naamval vertalen

- Ik weet welke voorzetsels bij de vierde naamval horen en kan deze vertalen.
- Ik weet welke voorzetsels bij de derde naamval horen en kan deze vertalen.

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden toepassen a.h.v. de voorzetsels

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk vnw. / naamvallen 
De naamvallen in het Duits gebruik je:
- Na een voorzetsel
- Om aan te geven of het: onderwerp = 1e naamval
                                        Lijdend voorwerp = 4e naamval 
                             Meewerkend voorwerp = 3e naamval 
is. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
uit
bij
met
naar
na en naar
sinds
van

Slide 6 - Sleepvraag

durch
für
gegen
ohne
bis
um
door
tegen
om
tot
voor
zonder

Slide 7 - Sleepvraag

(hij) gaat...
zu ... (haar)
A
er - ihr
B
ihr - ihm
C
ihm - ihr
D
er- sie

Slide 8 - Quizvraag

für
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 9 - Quizvraag

Durch (hem) hat er verloren.
A
er
B
ihm
C
him
D
ihn

Slide 10 - Quizvraag

für ... (mij)
A
ich
B
mich

Slide 11 - Quizvraag

Ich mit hier mit ...(jou)
A
du
B
dir

Slide 12 - Quizvraag

für is een voorzetsel van de...
A
derde naamval
B
vierde naamval

Slide 13 - Quizvraag

Die Milch ist für ... (hem).
A
ihm
B
ihn
C
dein
D
sich

Slide 14 - Quizvraag

Sie spielen gegen .......... .
A
wir
B
uns

Slide 15 - Quizvraag

durch
A
+3
B
+4

Slide 16 - Quizvraag

Der Brief ist für ( u ) ...
A
sie
B
Sie
C
Ihnen
D
ihnen

Slide 17 - Quizvraag

Was hast du gegen (haar) ... ?
A
er
B
ihn
C
es
D
sie

Slide 18 - Quizvraag

3e naamval
4e naamval
für
bis
aus
mit
gegen
bei
nach
durch
seit

Slide 19 - Sleepvraag

Ohne (jou) ... und ohne (jullie)...... ist es doof.
A
dir, euch
B
dich, ihr
C
dich, euch
D
du, euch

Slide 20 - Quizvraag

Was hat er für _____ gekaucht
A
du
B
dich

Slide 21 - Quizvraag

Das ist für ...............
A
ihr
B
euch

Slide 22 - Quizvraag

gegen
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 23 - Quizvraag

Ich war mit ihm beim Hausarzt.
Welke naamval is 'ihm'?
A
1
B
4
C
3

Slide 24 - Quizvraag

ik
Ist das für ... ?
A
ich
B
du
C
mich
D
ihn

Slide 25 - Quizvraag

zu
A
3e
B
4e
C
3e/4e

Slide 26 - Quizvraag

ohne .... (u)
A
sie
B
Sie

Slide 27 - Quizvraag

Kann ich mit (u) mitfahren?
A
Ihnen
B
euch
C
Sie
D
ihr

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het 
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval
timer
2:00
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 33 - Sleepvraag

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
timer
2:00
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 34 - Sleepvraag

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
timer
2:00
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 35 - Sleepvraag

voorzetsels 3e naamval
voorzetsels 4e naamval
mit
entlang
durch
bei
seit
um
gegenüber
bis
von
nach
zu
aus
für
ohne
gegen

Slide 36 - Sleepvraag

Lernziele:

Ik weet welke Präpositionen bij de derde en de vierde naamval horen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wer ist (na u) an der Reihe?

Slide 38 - Open vraag

Ergänze die fehlenden Wörter.
Mach dir keine Sorgen (om mij).

Slide 39 - Open vraag

Ergänze die fehlenden Wörter.
(Tegen haar) hast du keine Chance.

Slide 40 - Open vraag

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wann hast du dich (met hem) verabredet(=afgesproken)?

Slide 41 - Open vraag

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wir beginnen das Treffen nicht (zonder u).

Slide 42 - Open vraag

Ergänze die fehlenden Wörter.
Das Treffen kann doch (bij mij) stattfinden(=plaatsvinden)?

Slide 43 - Open vraag

Ergänze die fehlenden Wörter.
Ich komme nach der Geburtstagsfeier gleich (naar hen).

Slide 44 - Open vraag

Ergänze die fehlenden Wörter.
(Door jou) habe ich erfahren, dass Marie morgen auch dabei ist.

Slide 45 - Open vraag

Lernziele:
Ik kan de Präpositionen vertalen
Ik kan de juiste Personalpronomen vertalen
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll