Grammatica Meervoud

Dit gaan we doen vandaag:
  • Meervoud van mensen en dingen leren
  • Oefenen verschillende vormen van meervoud 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dit gaan we doen vandaag:
  • Meervoud van mensen en dingen leren
  • Oefenen verschillende vormen van meervoud 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen, na vandaag:

  • Hebben we geleerd hoe je meervoud maakt (1 geit, 2 geiten, één opa, twee opa's, één cadeau, twee cadeaus)
  • Hebben we de verschillende vormen geoefend

Slide 2 - Tekstslide

Hoe praat je over meervoud?
Ik heb 1 pen.
IK heb 2 ......
Daar staat een hond.
Daar staan 3 ...........

Ik heb nog een opa.
Ik heb nog 2 .......
In mijn groep zit een meisje.
In mijn groep zitten 5 .......

Slide 3 - Tekstslide

MEERVOUD
Eén is enkelvoud, twee of meer is meervoud

Het meervoud maak je meestal door  -en   -s  of  's achter een woord te zetten.
                    één geit - twee geiten
                    één cijfer - twee cijfers
                    één baby - twee baby's


Slide 4 - Tekstslide

MEERVOUD


Let op bij korte en lange klanken:

Korte a,e,i,o,u? Dan twee medeklinkers daarna en dan -en!
Zoals: klassen, lessen, zinnen, bossen, kussen

Slide 5 - Tekstslide

MEERVOUD
Soms moet je een klinker weglaten,
of een medeklinker erbij doen. Dit is bij lange klanken.

één aap - twee apen
één kool- meer kolen
één pop - twee poppen
één kus - drie kussen

Slide 6 - Tekstslide

MEERVOUD
Maar let op bij:

* Twee medeklinkers op het eind? Dan blijven ook de twee klinkers. Zoals: kaart - kaarten, paard - paarden
* Laatste letter een f/s?
f -> v
s -> z

Slide 7 - Tekstslide

MEERVOUD
Na één a, i, o, u of y schrijf je 's in het meervoud
Ook na een afkorting schrijf je 's in het meervoud:
één wc - twee wc's, één tv - twee tv's
Na e, -el, -em, -en, er, -ie is het meervoud met -s
één jongen - twee jongens, één letter - twee letters
Na twee of meer klinkers schrijf je geen 's, maar s:
één cadeau - twee cadeaus

Slide 8 - Tekstslide

Van sommige woorden moet je het meervoud gewoon leren. Er is geen regel voor.
Bijvoorbeeld:

de stad  -  de steden
de dag  -  de dagen
het glas  -  de glazen
het schip  -  de schepen

Slide 9 - Tekstslide

Let op!
Bij veel woorden die eindigen op een f, verandert de f in het meervoud in een v (één wolf- twee wolven, één neef- twee neven)

Bij veel woorden die eindigen op een s, verandert de s in het meervoud in een z (één saus- twee sauzen, één reus- veel reuzen.)

Slide 10 - Tekstslide

Hebben jullie het allemaal begrepen?
Hoe maak je meervoud van een woord?
  • Je schrijft er en achter
  • Je schrijft er een s achter
  • Je schrijft er een  's achter
  • Soms verandert de s in een z en de f in een v
  • Soms haal je een klinker weg
  • Soms schrijf je er een medeklinker bij

Slide 11 - Tekstslide