Gym 2 SP P3 HH HS 7/9 + poner/poder - trappen van vergelijking HS 10

Programa
  1. Studiewijzer + woordenlijsten/zinnenlijst
  2. oefenen periode 1 
  3. uitleg werkwoorden saber y poder 
  4. Deberes : aprender
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Programa
  1. Studiewijzer + woordenlijsten/zinnenlijst
  2. oefenen periode 1 
  3. uitleg werkwoorden saber y poder 
  4. Deberes : aprender

Slide 1 - Tekstslide

timer
0:20
Wat is de presente?

Slide 2 - Woordweb

De 3 stappen voor het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd: 
HAKKEN
TELLEN
PLAKKEN
HABLAR 
HABL
TÚ = DE 2E PERSOON
AS = DE TWEEDE UITGANG 
HABLAS
HABLAS = 
JIJ PRAAT

Slide 3 - Tekstslide

PRESENTE

Slide 4 - Tekstslide

tener - ellos - presente

Slide 5 - Open vraag

Wat is de gerundio?

Slide 6 - Woordweb

Gerundio

Slide 7 - Tekstslide

jugar - ella - gerundio

Slide 8 - Open vraag

comer - tú - gerundio

Slide 9 - Open vraag

Wat is een klinkerwisseling?

Slide 10 - Woordweb

Slide 11 - Tekstslide

Vul de juiste vervoeging in: Tú ............................. (dormir, ue)
A
dormes
B
duermas
C
duermes

Slide 12 - Quizvraag

querer - yo - presente

Slide 13 - Open vraag

Wat is een wederkerend werkwoord?

Slide 14 - Woordweb

Verbos reflexivos zijn wederkerende werkwoorden:

in het Spaans  bijv.     :        lavarse

in het Nederlands      :        zich wassen

                      De vervoeging:

yo  me lavo                                       ik was me

te lavas                                         jij wast je

él, ella,usted se lava                       hij, zij, u wast zich

nosotros nos lavamos                   wij wassen ons

vosotros os laváis                            jullie wassen je

ellos, ellos, ustedes se lavan        zij wassen zich

Slide 15 - Tekstslide

OJO
  • Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wel wederkerend en in het Nederlands niet: despertarse (wakker worden) levantarse (opstaan)
  • Sommige wederkerende werkwoorden hebben ook een stamklinkerwisseling: despertarse (ie), acostarse (ue) (naar bed gaan), vestirse(e/i) (zich aankleden)
  • Alléén werkwoorden die eindigen op -se zijn wederkerend, pas dus op dat je niet overal me, te, se etc. voor gaat zetten!!!

Slide 16 - Tekstslide

levantarse - yo - presente

Slide 17 - Open vraag

Wat is de presente perfecto?

Slide 18 - Woordweb

Presente perfecto

Slide 19 - Tekstslide

Onregelmatige voltooid deelwoord
decir  -----          dicho           (zeggen)
hacer -----          hecho         (doen/maken)
abrir -----            abierto        (openen)
volver  -----         vuelto          (teruggaan)
escribir----        escrito        (schrijven)
ver     ----             visto             (zien)
poner    ---         puesto        (plaatsen/neerzetten)
romper ----         roto               (breken)

Slide 20 - Tekstslide

Zet in de presente perfecto:
Juan habla español.

Slide 21 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een SP aanwijzend voornaamwoord?

Slide 22 - Woordweb

HET AANWIJZEND VOORNAAMWOORD 

Slide 23 - Tekstslide

Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in.

1. ………. camiseta (dichtbij).

Slide 24 - Open vraag

Noem een NL voorbeeldzin van de trappen van vergelijking?

Slide 25 - Woordweb

Trappen van vergelijking 
1. Stellende trap: 
Yo soy tan simpática como él. = ik ben net zo aardig als hij. 
2. Vergrotende trap: 
Pedro es más / menos simpático que Paco = Pedro is meer/minder aardig dan Paco   
Pedro trabaja más/ menos que Paco = Pedro werkt meer/minder dan Paco
3. Overtreffende trap:
Pedro es el más simpático del mundo. 
 
    

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wat betekent het werkwoord saber?

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent het werkwoord poder?

Slide 29 - Open vraag

Saber:  kunnen, weten
Gebruik: kennis, vaardigheid

Sé hablar español. 
¿Sabes conducir un coche?
Sé cocinar bien.

zie ook R&S WB p. 102                Maak Nr. 4 WB p.94                    
Poder: kunnen 
Gebruik: mogelijkheid, toestemming 
Puedo ir a pie al trabajo.
No podemos salir hoy.
No puedo ayudarte con la tarea.
¿Puedo pagar con tarjeta?

timer
3:00

Slide 30 - Tekstslide

Elige la forma correcta (kies de juiste vorm) de 'saber' o 'poder'

Paco, ¿tú .... bailar sevillanas?

A
puedes
B
sabes
C
puede
D
sabe

Slide 31 - Quizvraag

Los deberes 
Aprender: 

Aprender: vocabulario 10.1 t/m 10.4 sp-nl – nl/sp + herhaal thuis de vervoegingen van de werkwoorden saber + poder              

Slide 32 - Tekstslide