E&O4 - Assortiment - DRAFT

Producten & Diensten
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Producten & Diensten

Slide 1 - Tekstslide

Behoeften
Basisbehoeften (= primaire behoeften)
  •  Alles wat je nodig hebt om te leven: voedsel, kleding, woonruimte, onderwijs en gezondheidszorg
    .


Overige behoeften (= secundaire behoeften)
  •  Alles wat je wilt hebben om je leven beter of prettiger te maken, maar wat je niet perse
      nodig hebt. Bijvoorbeeld games, vakanties, luxe voedsel. 

Slide 2 - Tekstslide

Producten
Een product is iets wat een bedrijf maakt om te verkopen. Producten kun je onderscheiden in goederen en diensten.

Goederen 
  •  Alles wat iemand maakt om behoeften van anderen te vervullen.
  •  Zijn producten die je kunt zien en vastpakken.

Diensten 

  •  Alles wat iemand doet om de behoeften va anderen te vervullen. 
  •  Zijn producten die je niet kunt vastpakken.

Slide 3 - Tekstslide

Product: Goederen
Producten die je kunt aanraken noemen we goederen. Voorbeelden van goederen zijn een fiets, speelgoed, een computer of een mobiele telefoon. 

De vijf eigenschappen van goederen: 

  • Goederen zijn tastbaar: je kunt goederen aanraken. 
  • Goederen kun je bewaren: je kunt er een voorraad van aanleggen. 
  • Goederen worden gemaakt, voordat ze worden gekocht. 
  • De gebruiker is niet nodig om goederen te kunnen maken. 
  • De maker van goederen is zelf geen onderdeel van het product.


Slide 4 - Tekstslide

Product: Diensten
Een dienst is een product dat je niet kunt aanraken. Voorbeelden van een dienst zijn een taxirit, een behandeling bij de tandarts, de schilder die in opdracht een huis verft.

De vijf eigenschappen van diensten zijn:

  • Een dienst kun je niet aanraken. Dienst is niet-tastbaar. 
  • Diensten kun je niet bewaren en dus niet opslaan. Geen voorraad aanleggen. 
  • Een dienst wordt vaak gelijktijdig geleverd en gebruikt. Voorbeeld: een kapper die jouw haar knipt. 
  • Bij veel diensten moet de gebruiker aanwezig zijn om de dienst te kunnen leveren. 
  • De dienstverlener is zelf onderdeel van de dienst. Dat wil zeggen dat de kwaliteit van de dienst afhangt van de kwaliteiten van de dienstverlener.

Slide 5 - Tekstslide

Gebruiksgoederen of Verbruiksgoederen?
Gebruiksgoederen
  • Kun je een langere tijd en meerdere keren gebruiken.
  • Bijvoorbeeld: een krultang is een gebruiksgoed.
 

Verbruiksgoederen
  • Goederen die door verbruik opraken. Je moet het steeds opnieuw kopen.

  • Bijvoorbeeld:  haargel is een verbruiksgoed. 

Slide 6 - Tekstslide

Welke is een primaire behoefte?
A
brood
B
smartphone
C
auto
D
vakantie

Slide 7 - Quizvraag

Doelgroep
De doelgroep is de groep klanten aan wie je je producten wilt verkopen. 

De mensen in je doelgroep hebben een of meer dezelfde kenmerken en gedragingen.


Slide 8 - Tekstslide

Doelgroep Kenmerken

Kenmerken veranderen niet zo snel en zijn vrij gemakkelijk te omschrijven. 

Voorbeelden van kenmerken van mensen zijn:

  • het geslacht: mannen of vrouwen
  • de leeftijd: tieners, twintigers, dertigers, veertigers, 50-plussers
  • het inkomen: lage inkomens, middeninkomens, hoge inkomens
  • de opleiding: hebben ze gestudeerd of niet?
  • zakelijk of particulier





Slide 9 - Tekstslide

Doelgroep Gedragingen

Het gedrag van mensen beschrijft wat ze doen: hoe ze zich gedragen. Bij gedrag kun je bijvoorbeeld aan het volgende denken.

  • Aan welke sport doet je doelgroep? Voetbal, tennis of streetdance?
  • Van wat voor vakanties houden ze? Wintersport, strandvakantie? 
  • Denkt iemand goed na voordat hij iets koopt? Of beslist hij snel? 
  • Hoe betaalt je doelgroep het liefste? Met een creditcard, via iDeal of PayPal?





Slide 10 - Tekstslide

Een doelgroep is:
A
alle keepers bij balsporten
B
Een groep mensen die hetzelfde doel hebben
C
Een groep mensen die dezelfde kenmerken hebben
D
Alle mensen die zorgen voor een goed doel

Slide 11 - Quizvraag

Assortiment

  • Dit zijn alle producten die je in een (web) winkel verkoopt.

  • Om een overzichtelijke presentatie (bijvoorbeeld website, winkelvloer) te maken, verdeel je je assortiment in groepen.
  • Een logische indeling van je assortiment helpt je klanten om snel de juiste producten te vinden.





Slide 12 - Tekstslide

Productgroep
Als verschillende producten in het assortiment bij elkaar horen, noemen we dat een productgroep. 
Een winkel die zijn assortiment uitstalt in productgroepen, is overzichtelijk. In die winkel kan een klant gemakkelijk een product vinden. 

 Productgroepen zijn vaak ingedeeld naar: 
  •  de soort klant voor wie de producten bestemd zijn 
  • de manier waarop de producten worden gebruikt 

Slide 13 - Tekstslide

Productvariant
Producten die van elkaar verschillen maar wel tot dezelfde productgroep horen.

Slide 14 - Tekstslide

Alle producten die je in een winkel verkoopt noem je:
A
een productgroep
B
het assortiment
C
alle producten

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een productgroep?
A
Alle producten die je verkoopt
B
Alle producten in je assortiment die met elkaar te maken hebben.
C
Alle spullen die je niet verkoopt

Slide 16 - Quizvraag

Dimensies van het assortiment
  • Breed assortiment: Veel verschillende productgroepen.  Bijvoorbeeld een warenhuis; mode, sieraden, wonen, boeken en elektronica.

  • Smal assortiment: (web)winkel specialiseert zich in één of enkele productgroepen. Speciaalzaak. Bijvoorbeeld een juwelier.

Slide 17 - Tekstslide

Dimensies van het assortiment
  • Diepte assortiment: veel productvarianten. Er is veel keus binnen een bepaalde productgroep. 

  • Ondiep assortiment is weinig productvarianten.

Slide 18 - Tekstslide

Dimensies van het assortiment
  • Lang assortiment: De totale hoeveelheid verschillende producten die wordt aangeboden in een productgroep.

  • Kort assortiment: weinig producten

Slide 19 - Tekstslide

Dimensies van het assortiment
  • Hoogte van het assortiment:  duurdere merken. 

  • Laag assortiment: goedkopere merken

Slide 20 - Tekstslide

Veel producten in productgroepen
Noem je een:
A
Lang assortiment
B
Kort assortiment
C
Diep assortiment
D
Smal assortiment

Slide 21 - Quizvraag

Als er weinig verschillende productgroepen zijn noem je dit een:
A
Kort assortiment
B
Ondiep assortiment
C
Smal assortiment
D
Laag assortiment

Slide 22 - Quizvraag

Een winkel verkoopt veel dure merken. De winkel heeft dus een
A
Hoog assortiment
B
Laag assortiment
C
Diep assortiment
D
Lang assortiment

Slide 23 - Quizvraag

Zelf aan de slag


Ga nu zelf verder met je opdrachten en theorie.

Slide 24 - Tekstslide