Herhaling hoofdstuk 2 - Woordenschat & Taalverzorging

Herhaling hoofdstuk 2
Woordenschat | Taalverzorging | 2KT
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 2
Woordenschat | Taalverzorging | 2KT

Slide 1 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Figuurlijke betekenis = Er wordt iets anders bedoeld dan er letterlijk staat

Hij woont in het hart van de stad = Hij woont in het centrum van de stad

De radijsjes schoten de grond uit = De radijsjes groeiden snel

Slide 2 - Tekstslide

zijn mond voorbij praten
A
alles doorvertellen
B
veel praten
C
niet stil kunnen zijn
D
altijd aan het woord zijn

Slide 3 - Quizvraag

de vuile was buiten hangen
A
roddelen
B
aan mensen vertellen wat er thuis mis is
C
letterlijk de vuile was buiten hangen
D
vieze dingen niet wassen

Slide 4 - Quizvraag

flink feestvieren > betekenis = ?
A
Vlinders in je buik hebben
B
Er een nachtje over slapen
C
Er met je neus bovenop staan
D
De bloemetjes buiten zetten

Slide 5 - Quizvraag

Betekenis van 'huidige'?

Slide 6 - Open vraag

Betekenis van 'activiteiten'?

Slide 7 - Open vraag

Woordsoorten
Werkwoord (ww)
Zegt wat iets/iemand doet of wat er gebeurt
Lidwoord (lw)
de, het, een
Zelfstandig naamwoord (zn)
Mens, dier, plant, ding, (plaats)naam
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Vertelt iets over een zn
Voorzetsel
Geeft een tijd of plaats aan              (de kast / het feest)

Slide 8 - Tekstslide

In SEPTEMBER gaan we altijd paardrijden op de Veluwe.
September = ?
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Tijdens het hardlopen STRUIKELDE Jorn bijna over een kat.
Struikelde = ?
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden staan in deze zin: 'Bianca kocht een leren jasje in het kleine winkeltje op de hoek'

Slide 11 - Open vraag

Hoeveel stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden staan in deze zin: 'Vorige week heb ik gouden oorbellen gekocht, maar zilveren oorbellen vind ik toch mooier'

Slide 12 - Open vraag

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen schrijf je door twee zinnen aan elkaar te plakken met een voegwoord. Veelgebruikte voegwoorden zijn:

en | omdat | terwijl | zodat | nadat | als | toen | maar | want | of | dus

Omdat de zon schijnt, gaat hij zwemmen.

Slide 13 - Tekstslide

Maak zelf een samengestelde zin van de volgende twee zinnen:
1. Maak de badkamer even schoon.
2. Je hebt gedoucht.

Slide 14 - Open vraag

Maak zelf een samengestelde zin van de volgende twee zinnen:
1. 's Ochtends maak ik een croissantje klaar.
2. Ik bak een eitje.

Slide 15 - Open vraag

Hoofdletters en leestekens (1)
Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken.

Hoe gebruik je hoofdletters?
  1. Aan het begin van een zin
  2. Als de zin met 's begint, verschuift de hoofdletter ('s Morgens)
  3. Bij namen: Jan, Amsterdam, Pasen, Volkswagen
  4. Bij woorden die van namen zijn gemaakt: Noord-Frankrijk, Duitse

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens (2)
Komma's laten zien hoe een zin in elkaar zit en zorgen ervoor dat je een zin niet vreemd uitspreekt.

Hoe gebruik je komma's?
  1. In een zin met twee persoonsvormen naast elkaar
  2. Voor voegwoorden (omdat, maar, want, terwijl, zodat, nadat, toen, want). Bij het woord 'en' gebruik je geen komma!
  3. Tussen delen van een opsomming (ik kocht een pet, een trui en een jas)

Slide 17 - Tekstslide

Herschrijf de volgende zin:
we gaan met de hele klas in mei op vakantie naar zuid-duitsland

Slide 18 - Open vraag

Herschrijf de volgende zin:
vorige week heeft janneke haar abonnement bij apple opgezegd

Slide 19 - Open vraag

Herschrijf de volgende zin:
volgens oma annie is appelstroop van de albert heijn heel gezond

Slide 20 - Open vraag

Kies het juiste antwoord.
A
misdrijf
B
mizdrijf

Slide 21 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
A
volder
B
folder

Slide 22 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
A
benzine
B
bensine

Slide 23 - Quizvraag

Vertrouwen in de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll