Poëzie

Waar denk je aan bij dichten?
1 / 23
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Waar denk je aan bij dichten?

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Tekstslide

Wat valt je op aan dit gedicht?

Slide 3 - Open vraag

Waaraan herken je poëzie
Het ziet er anders uit (vorm)
Momentopname van gevoel of gedachte
Rijm en/of stijlfiguren
Meestal korter dan een normale tekst

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf hier je gedicht.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Link

Slide 10 - Video

Hij zegt dat hij op het allermooiste plekje van Nederland woont.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
tautologie
D
pleonasme

Slide 11 - Quizvraag

Hij is altijd en eeuwig te laat.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
pleonasme
D
tautologie

Slide 12 - Quizvraag

Die roze frambozen zien er lekker uit.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
herhaling
D
pleonasme

Slide 13 - Quizvraag

Nu is het nog droog, maar straks krijgen we beslist regen.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
herhaling
D
pleonasme

Slide 14 - Quizvraag

We hebben onze hond laten inslapen.
A
understatement
B
eufemisme
C
pleonasme

Slide 15 - Quizvraag

Wis en waarachtig ga ik vanavond op de tv die wedstrijd bekijken.
A
understatement
B
eufemisme
C
pleonasme
D
tautologie

Slide 16 - Quizvraag

Na het besluit om de subsidie te halveren stond de hele club op zijn kop.
A
understatement
B
eufemisme
C
overdrijving

Slide 17 - Quizvraag

Joris was blij, nee, opgetogen, zelfs uitzinnig van vreugde met het cadeau.
A
Tegenstelling
B
Omgekeerde climax
C
Climax
D
Herhaling

Slide 18 - Quizvraag

Koning, keizer, admiraal. Ik ken ze allemaal.
A
Tegenstelling
B
Drieslag
C
Herhaling
D
climax

Slide 19 - Quizvraag

Niemand die je helpt en niemand die je ziet. Nee, niemand die je ziet.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Herhaling
D
Climax

Slide 20 - Quizvraag

Hoe analyseer je een gedicht?
1.Hoeveel strofen? Welke naam hebben deze?
2. Noteer het rijmschema
3. Welke stijlfiguren/beeldspraak zitten er in het gedicht?
4. Waar gaat het gedicht volgens jou over?
Tip: bekijk ook de titel!


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Praktische opdracht
Je leert het snelst door te oefenen. Daarom ga je nu alleen of in een tweetal aan de slag met het werkblad. 

Aan het einde van de les bespreken we de antwoorden van deel 1.

Slide 23 - Tekstslide