samengestelde zinnen

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Maak de zin af:
Mevr. Kaptein weer eens gaat verhuizen, .......

Slide 2 - Open vraag

Leerdoelen 
  1. Aan het eind van de les weet je het verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde zin.
  2. Aan het eind van de les kun je een goede samengestelde zin schrijven.
  3. Aan het eind van de les weet je meer over voegwoorden.
  4. Ik weet (weer) wat de persoonsvorm is.

 

Slide 3 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meerdere persoonsvormen en onderwerpen. 

2 of meer (korte) zinnen worden aan elkaar geplakt door een voegwoord.




Slide 4 - Tekstslide

Waarom maak je samengestelde zinnen?
  • Samengestelde zinnen maken een tekst beter en prettiger leesbaar. 
  • Samengestelde zinnen brengen samenhang in een tekst. 



Slide 5 - Tekstslide

Noem een voegwoord in een samengestelde zin

Slide 6 - Woordweb

Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ik vind het fijn dat het mooi weer is.
B
De kinderen houden niet erg van skaten.
C
Een lange zin is niet altijd samengesteld.
D
Als je de stof herhaalt, onthoud je meer.

Slide 7 - Quizvraag

Maak een samengestelde zin en
gebruik hiervoor het voegwoord 'maar'

Slide 8 - Open vraag

Maak een samengestelde zin en
gebruik hiervoor het voegwoord 'omdat'

Slide 9 - Open vraag

Maak een samengestelde zin en
gebruik hiervoor het voegwoord 'tenzij'

Slide 10 - Open vraag

DUS
Enkelvoudige zin = 1 persoonsvorm en 1 onderwerp

Samengestelde zin = 2 persoonsvormen en 2 onderwerpen 
(of soms zelfs meerdere persoonsvormen en meerdere onderwerpen)


Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm vinden in de samengestelde zin. 
Zet de zin in een andere tijd. Je maakt van tegenwoordige tijd verleden tijd en andersom. De volgorde van de woorden mag niet veranderen. 
De werkwoorden die veranderen zijn de persoonsvorm. 

- Amber gaat niet mee naar de bioscoop, want ze is ziek. 
- Amber ging niet mee naar de bioscoop, want ze was ziek. 


Slide 12 - Tekstslide

Zet de zin in een andere tijd.

Ik ga naar de markt, omdat ik appels wil kopen.

Slide 13 - Open vraag

Wat vond je van deze manier van werken?
A
Goed, want ik kon me concentreren en vond de opdrachten goed te doen.
B
Niet goed, ik had nl. geen zin in deze les en heb ook niet mijn best gedaan.
C
Niet goed, maar ik heb wel meegedaan.
D
Goed, ik begreep alleen sommige opdrachten niet zo goed

Slide 14 - Quizvraag