Uitscheiding (urine en defecatie)
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Welke uitscheidingsproducten zijn er?
Slide 3 - Open vraag
De urine van meneer Klaassen ziet er donkergeel uit. Welk advies geef je aan meneer Klaassen?
A
Hij moet naar de dokter toe, hij heeft een blaasontsteking.
B
Hij moet meer vocht drinken.
C
Hij moet meer gaan bewegen.
Slide 4 - Quizvraag
De urine van mevrouw de Jong ruikt naar aceton. Waar kan dit op duiden?
A
Verse urine
B
Urineweginfectie
C
Ontregelde diabetes
Slide 5 - Quizvraag
In de rapportage lees je dat er bij mevrouw de Jong sprake is van anurie. Wat wordt daarmee bedoeld?
A
De urineproductie is normaal.
B
De urineproductie is minder dan 500 ml per 24 uur.
C
De urineproductie neemt toe in de nacht.
D
De urineproductie is minder dan 50 ml per 24 uur.
Slide 6 - Quizvraag
De ontlasting van meneer heeft de kleur van stopverf. Wat zou er aan de hand kunnen zijn?
A
Galwegen zijn afgesloten.
B
De lever werkt niet.
C
Er is een bloeding.
Slide 7 - Quizvraag
Welke maatregelen zijn er om defeceren bevorderen?
