Reparatiedag leesvaardigheid

Reparatiedag
Leesvaardigheid
Havo 3
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Reparatiedag
Leesvaardigheid
Havo 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Terugblik
Uitleg theorie: onderwerp, tekstdoelen, hoofdgedachte
Opdracht klassikaal maken
Uitleg theorie: opbouw, kernzinnen, deelonderwerpen
Opdracht kernzinnen en deelonderwerpen
Uitleg theorie: signaalwoorden en verbanden
Opdracht signaalwoorden en verbanden
Quiz
Totaalopdracht
Uitleg theorie: tekststructuren
Opdracht tekststructuren
Eventueel: extra verwerkingsopdracht

Slide 2 - Tekstslide

Wat vind je lastig aan leesvaardigheid? Welke onderdelen?

Slide 3 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 4 - Open vraag

Welke leesstrategieën zijn er?

Slide 5 - Open vraag

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 6 - Open vraag

Welke tekstdoelen zijn er?

Slide 7 - Woordweb

Uitleg theorie: het onderwerp
Leesstrategieën:
- Oriënterend lezen
- Globaal lezen
- Zoekend lezen
- Intensief lezen
Het onderwerp van de tekst vind je door oriënterend lezen toe te passen

Het onderwerp is nooit een hele zin, alleen een paar woorden
Bijvoorbeeld: Slaapproblemen onder jongeren
Het onderwerp van de tekst is: slaapproblemen onder jongeren.

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg theorie: de hoofdgedachte
- De hoofdgedachte is een samenvatting van de tekst in één zin
- Het is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd
- Een hoofdgedachte is dus altijd een zin

Welke leesstrategie zet je in om de hoofdgedachte te vinden?
Waar staat de hoofdgedachte meestal?

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoelen
- Informeren
- Overtuigen
- Activeren
- Amuseren

- Het tekstdoel kan je bepalen door te kijken naar de hoofgedachte
- Een standpunt/mening hoort bij een overtuigende tekst

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1 maken
- Klassikaal

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg theorie: opbouw van de tekst
Inleiding
- Eerste alinea’s: 1, 2 of 3
- Lezer wordt nieuwsgierig gemaakt
(actualiteit, voorbeeld, anekdote, geschiedenis)
- Onderwerp wordt geïntroduceerd
Middenstuk
- Deelonderwerpen
- Kernzinnen
Slot
- Conclusie en/of samenvatting
- Hoofdgedachte
- Laatste alinea’s van de tekst

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 2 maken
- In tweetallen
- Paar minuten 
- Daarna bespreken

Slide 13 - Tekstslide

Op welke plek in de alinea staat een kernzin meestal?

Slide 14 - Open vraag

Uitleg theorie: kernzinnen
- Kernzin: de belangrijkste zin van de alinea (hoofdgedachte)
- De kernzin kan op verschillende plaatsen voorkomen:
- Meestal eerste zin
- Tweede zin (eerste zin kondigt deelonderwerp aan)
- Soms laatste zin
- Onderstreep de kernzin als je een tekst leest! Zo krijg je ook makkelijk een samenvatting van de tekst
- De rest van de alinea is dan een uitleg of voorbeelden

Slide 15 - Tekstslide

Welke leesstrategie zet je in om het deelonderwerp vast te stellen?

Slide 16 - Open vraag

Uitleg theorie: deelonderwerpen
- Deelonderwerpen belichten verschillende kanten van het onderwerp, ook wel aspecten genoemd
- Bijvoorbeeld: het onderwerp van de tekst is voetbal
- Een deelonderwerp van deze tekst zou kunnen zijn 'geschiedenis van voetbal' en 'het tenue'
- Deelonderwerpen zijn dus de verschillende kanten van het onderwerp die aan bod komen in een tekst
- Tip: schrijf in de kantlijn steekwoorden als je de tekst intensief leest, zo krijg je een makkelijk overzicht van deelonderwerpen

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3 maken
- Individueel (10 min)
- Daarna in tweetallen de kernzinnen bespreken
- 5 min
- Vervolgens opdracht 2b maken in tweetallen
- 5-10 min
- Daarna in groepjes uitwisselen
- 5 min
- Vervolgens klassikaal bespreken

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg theorie: signaalwoorden en verbanden
Tekstverbanden
Zinsniveau > alinea’s
Alinea’s > deelonderwerp
Signaalwoorden

Leer ze uit je hoofd!
Markeer of omcirkel ze in een tekst > zo herken je verbanden sneller

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 4 maken
- Houd het overzicht bij de hand
- Individueel (in stilte)
- 10 min
- Daarna antwoorden uitwisselen in tweetallen
- 5 min
- Vervolgens klassikaal bespreken

Slide 21 - Tekstslide

Quiz signaalwoorden en verbanden
Je hebt 1 minuut de tijd om het overzicht van signaalwoorden en verbanden goed te bekijken
timer
1:00

Slide 22 - Tekstslide

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'daarnaast'?
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Toelichtend verband
D
Opsommend verband

Slide 23 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'kortom'?
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Tegenstellend verband
D
Oorzakelijk verband

Slide 24 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'om te...'?
A
Vergelijkend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Doel-middel verband
D
Toelichtend verband

Slide 25 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'toch'?
A
Tegenstellend verband
B
Concluderend verband
C
Chronologisch verband
D
Voorwaardelijk verband

Slide 26 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'als'?
A
Oorzakelijk verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toelichtend verband
D
Samenvattend verband

Slide 27 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'bijvoorbeeld'?
A
Redengevend verband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Toelichtend verband

Slide 28 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'daardoor'?
A
Vergelijkend verband
B
Oorzakelijk verband
C
Redengevend verband
D
Concluderend verband

Slide 29 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'al met al'?
A
Samenvattend verband
B
Redengevend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 30 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het chronologisch verband?
A
Eerst
B
Bovendien
C
Daarna
D
Toen

Slide 31 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het tegenstellend verband?
A
Maar
B
Daarentegen
C
Opdat
D
Echter

Slide 32 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het redengevend verband?
A
Daardoor
B
Want
C
Immers
D
Daarom

Slide 33 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het toelichtend verband?
A
Bijvoorbeeld
B
Neem nou
C
Zo
D
Als

Slide 34 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het doel-middelverband?
A
Om te
B
Zodat
C
Door ... te
D
Al met al

Slide 35 - Quizvraag

Algemene tip
Blijf in de beantwoording van de vragen zo dicht mogelijk bij de tekst, oftewel schrijf zoveel mogelijk over uit de tekst -> dan is de kans groter dat je antwoord goed is

Slide 36 - Tekstslide

Totaalopdracht
- Individueel (10 min in stilte)
- Onderstreep/markeer in tekst 3 ook de kernzinnen en signaalwoorden
- Daarna in tweetallen verder werken
- 15 min
- Vervolgens klassikaal bespreken

Slide 37 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van tekst 3?

Slide 38 - Open vraag

Wat is de hoofdgedachte van tekst 3?

Slide 39 - Open vraag

Wat is het tekstdoel van tekst 3?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Activeren

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Bekijk tekst 1 nogmaals
- De inleiding
- Het slot
- De hoofdgedachte
- Let op de tekststructuur
timer
1:00

Slide 44 - Tekstslide

Welke tekststructuur heeft tekst 1?
A
Aspectenstructuur
B
Argumentatiestructuur
C
Verklaringstructuur
D
Vraag/antwoord-structuur

Slide 45 - Quizvraag

Bekijk tekst 2 nogmaals
- De inleiding
- Het slot
- De hoofdgedachte
- Let op de tekststructuur
timer
1:30

Slide 46 - Tekstslide

Welke tekststructuur heeft tekst 2?
A
Probleem/oplossing-structuur
B
Voor- en nadelenstructuur
C
Aspectenstructuur
D
Verleden/heden (/toekomst)structuur

Slide 47 - Quizvraag

Bekijk tekst 3 nogmaals
- De inleiding 
- Het slot
- De hoofdgedachte
- Let op de tekststructuur
timer
1:30

Slide 48 - Tekstslide

Welke tekststructuur heeft tekst 3?
A
Aspectenstructuur
B
Probleem/oplossing-structuur
C
Vraag-antwoordstructuur
D
Argumentatiestructuur

Slide 49 - Quizvraag

Extra opdracht: verwerkingsschema
- In groepjes (ik deel ze in)
- 10-15 min
- Daarna bespreken

Slide 50 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 51 - Open vraag