zin, woord, letter

zin, woord, letter
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
LezenISK

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

zin, woord, letter

Slide 1 - Tekstslide

zinnen
De juf staat voor de klas.

Slide 2 - Tekstslide

zinnen
De leerling zit op een stoel.

Slide 3 - Tekstslide

Een zin bestaat uit zinsdelen.
De juf staat voor de klas.
De juf / staat / voor de klas.

De leerling zit op een stoel.
De leerling / zit / op een stoel.

Slide 4 - Tekstslide

zinsdelen
een zinsdeel is een woord 
of een groep woorden die bij elkaar horen

de juf   staat  voor de klas
de leerling  zit  op een stoel
je kunt (drie) vragen stellen bij een zin
wie? wat? waar?

Slide 5 - Tekstslide

woorden
elk zinsdeel bestaat uit woorden

de juf
de leerling
staat
zit
voor
op
de klas
een stoel

Slide 6 - Tekstslide

elk woord bestaat uit letters
de letters van het alfabet

a-b-c-d-e-f-g-h-i-j-k-l-m-n-o-p-q-r-s-t-u-v-w-x-y(ij)-z

Slide 7 - Tekstslide

letters
er zijn twee soorten letters
de klinkers
a-e-i-o-u  (y)
de medeklinkers
b-c-d-f-g-h-j-k-l-m-n-p-q-r-s-t-v-w-x-y-z

Slide 8 - Tekstslide

letters
het Nederlands kent ook tweeklanken
dat zijn twee klinkers die samen anders klinken
au
ei
eu
ie
oe
ou
ui
ij

Slide 9 - Tekstslide

letters
schrijfletters
A-B-C-D-E-F
G-H-I-J-K-L-M
N-O-P-Q-R-S
T-U-V-W-X-Y-Z
hoofdletters

Slide 10 - Tekstslide

verdeel de zin in 3 zinsdelen
De leerling staat voor het bord.
A
De leerling/staat voor/ het bord.
B
De leerling/staat/voor het bord.

Slide 11 - Quizvraag

verdeel de zin in 3 zinsdelen
De juf zit op de stoel.
A
De juf/zit op/de stoel.
B
De juf/zit/op de stoel.

Slide 12 - Quizvraag

verdeel de zin in 3 zinsdelen
Het kind speelt met een bal.
A
Het kind/speelt/met een bal.
B
Het kind speelt/met/een bal.
C
Het kind/speelt met/een bal.

Slide 13 - Quizvraag

verdeel de zin in 3 zinsdelen
Het boek ligt op de tafel.
A
Het/ boek ligt/op de tafel.
B
Het boek/ligt op/de tafel.
C
Het boek/ligt/op de tafel.
D
Het boek/ligt op de/tafel.

Slide 14 - Quizvraag

letter, woord of zin?

naam
A
letter
B
woord
C
zin

Slide 15 - Quizvraag

letter, woord of zin?

De hond blaft.
A
letter
B
woord
C
zin

Slide 16 - Quizvraag

letter, woord of zin?

M
A
letter
B
woord
C
zin

Slide 17 - Quizvraag

letter

woord
zin
op
een
De zon schijnt.
De auto rijdt.
De bal rolt.
huis
water
M
O
X
F
jij

Slide 18 - Sleepvraag

de alfabetische volgorde
in een woordenboek staan de woorden in de volgorde van het alfabet

a-b-c-d-e-f-g-h-i-j-k-l-m-n-o-p-q-r-s-t-u-v-w-x-y-z

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

In een woordenboek kun je de betekenis van de woorden opzoeken.

Slide 21 - Tekstslide

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
been
B
teen
C
geen

Slide 22 - Quizvraag

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
raam
B
staan
C
braam

Slide 23 - Quizvraag

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
ziek
B
zien
C
zee

Slide 24 - Quizvraag

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
lammetje
B
lamp
C
land

Slide 25 - Quizvraag

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
blok
B
bol
C
bloem
D
bloed

Slide 26 - Quizvraag

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
tak
B
kat

Slide 27 - Quizvraag

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
pook
B
rook
C
rood
D
ook

Slide 28 - Quizvraag

wat komt het eerst in het woordenboek?
A
aard
B
arm

Slide 29 - Quizvraag

bij de volgende vragen:
  • gebruik de gewone letters
  • geen hoofdletters 

Slide 30 - Tekstslide

wat is de 7e letter van het alfabet?

Slide 31 - Open vraag

wat is de 11e letter van het alfabet?

Slide 32 - Open vraag

wat is de 19e letter van het alfabet?

Slide 33 - Open vraag

wat is de 18e letter van het alfabet?
A
o
B
p
C
q
D
r

Slide 34 - Quizvraag

wat is de 23e letter van het alfabet?
A
u
B
v
C
w
D
x

Slide 35 - Quizvraag

komt het woord of de letter het eerst in het woordenboek?

Slide 36 - Tekstslide

weet het verschil tussen
een zin-zinsdeel-woord-letter?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll