PTA 3K H1 herhalen

Elektriciteit
Hoofdstuk 1
Elektriciteit
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Elektriciteit
Hoofdstuk 1
Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

Herhalen H1

Slide 2 - Tekstslide

1.1 Elektrische stroom
Onthoud:
Stroom loopt rond door de draden in een gesloten stroomkring. De spanningsbron kan je vergelijken met een motor, die zorgt er voor dat de stroom gaat stromen. Met een schakelaar kan je de stroomkring openen of sluiten.


Slide 3 - Tekstslide

1.1 Elektrische stroom
Onthoud:
 Met een stroommeter kun je meten hoe groot de stroomsterkte is. Je meet de stroomsterkte in ampère (A) of milliampère (mA). 1 A = 1000 mA. Een stroommeter sluit je in serie aan. Als je een stroommeter afleest kijk je eerst in welke aansluiting de stekker zit, zodat je de goede getallenlijn kiest.



Slide 4 - Tekstslide

1.1 Elektrische stroom
Onthoud:
 In een serieschakeling is de stroomsterkte overal even groot.

In een parallelschakeling verdeelt de stroom zich over meerdere takken. Je kunt de totale stroomsterkte in een parallelschakeling berekenen door alle stroomsterktes bij elkaar op te tellen.



Slide 5 - Tekstslide

1.1 Elektrische stroom
Weet jij wat al de belangrijke begrippen betekenen?

  • gesloten stroomkring
  • parallelschakeling
  • serieschakeling
  • stroommeter
  • stroomsterkte
  • totale stroomsterkte



Slide 6 - Tekstslide

Je hebt een serieschakeling met drie lampjes.
Wat weet je over de stroomsterkte door de lampjes?
A
De stroomsterkte is het grootst door het eerste lampje.
B
De stroomsterkte is het grootst door het middelste lampje.
C
De stroomsterkte is het grootst door het laatste lampje.
D
De stroomsterkte is door alle drie de lampjes even groot.

Slide 7 - Quizvraag

Als de schakelaar gesloten is, dan branden alle drie de lampjes. Je gaat de schakelaar openen. Welke lampjes gaan nu uit?
A
Alleen lampje 1 gaat uit.
B
Alleen lampjes 2 en 3 gaan uit.
C
Alle drie de lampjes gaan uit.
D
Geen van de lampjes gaat uit.

Slide 8 - Quizvraag

Twee lampjes zijn parallel geschakeld. Door beide lampjes gaat een stroom van 0,25 A. Hoe groot is de totale stroomsterkte?
A
0 A
B
0,25 A
C
0,50 A
D
0,75 A

Slide 9 - Quizvraag

In de figuur zijn vier schakelingen getekend. Geef aan in welke twee schakelingen de stroommeter juist geplaatst is.
A
A en B
B
B en C
C
A en C
D
B en D

Slide 10 - Quizvraag

0,006 A = ………. mA

Slide 11 - Open vraag

40 mA = ………. A

Slide 12 - Open vraag

1.2 Elektriciteit in huis
Onthoud:
Een huisinstallatie bestaat uit elektriciteitsdraden, stopcontacten en schakelaars. De stroom komt via de hoofdleiding het huis binnen. Daarna passeert de stroom de kWh-meter. Hierna splitst de leiding zich in een aantal groepen. Iedere groep heeft een eigen groepsschakelaar en een eigen zekering.De stopcontacten en lichtpunten (met schakelaar) in een groep hebben elk hun eigen vertakking. Ze zijn dus allemaal parallel aan elkaar geschakeld.



Slide 13 - Tekstslide

1.2 Elektriciteit in huis
Onthoud:
In de huisinstallatie worden verschillende kleuren draden gebruikt. De bruine draad is de fasedraad. Op deze draad staat een spanning van 230 V. De blauwe draad is de nuldraad. Deze wordt gebruikt om de stroomkring te sluiten. De zwarte draad is de schakeldraad. Deze wordt alleen gebruikt bij schakelaars. Op de schakeldraad staat alleen spanning als de schakelaar in de AAN-stand staat.


Slide 14 - Tekstslide

1.2 Elektriciteit in huis
Onthoud:
Als de stroom een weg kan nemen met een lage weerstand, 
dan is er sprake van kortsluiting. Bijvoorbeeld als draden elkaar per
ongeluk raken. De stroomsterkte kan hierdoor heel groot worden 
en er kan brand ontstaan. 


Slide 15 - Tekstslide

1.2 Elektriciteit in huis
Onthoud:
Als er te veel apparaten op een groep zijn aangesloten, ontstaat er overbelasting. De totale stroomsterkte wordt dan te groot en er kan brand onstaan.


Slide 16 - Tekstslide

1.2 Elektriciteit in huis
Weet jij wat al de belangrijke begrippen betekenen?
  • fasedraad
  • groepsschakelaar
  • huisinstallatie
  • kilowattuurmeter
  • kortsluiting
  • nuldraad
  • overbelasting
  • schakeldraad
  • weerstand
  • zekering



Slide 17 - Tekstslide

Welk nummer geeft de nuldraad aan?
A
1
B
2
C
3

Slide 18 - Quizvraag

Bewering 1: Ieder stopcontact zit op een aparte groep.
Bewering 2: De verschillende stopcontacten en lichtpunten in een huis zijn parallel geschakeld.

Welke van deze beweringen is waar?
A
Alleen 1 is waar
B
Alleen 2 is waar
C
Beide waar
D
Beide onwaar

Slide 19 - Quizvraag

Met welk apparaat wordt het energieverbruik van elektrische apparaten in huis gemeten?
A
aardlekschakelaar
B
kWh-meter
C
vermogensmeter
D
zekering

Slide 20 - Quizvraag

1.3 Vermogen en energie
Onthoud:
Het vermogen van een apparaat geeft aan hoeveel energie dat apparaat per seconde verbruikt.
Het vermogen staat vaak op de verpakking of op het typeplaatje van een apparaat.



Slide 21 - Tekstslide

1.3 Vermogen en energie
Onthoud:
Het vermogen van een apparaat hangt af van de stroomsterkte die door het apparaat loopt en de spanning waarop het apparaat werkt. Je kunt het vermogen berekenen met een formule.



Slide 22 - Tekstslide

1.3 Vermogen en energie
Onthoud:
Hoeveel energie er in een huis wordt verbruikt, kun je meten met een kilowattuurmeter (kWh-meter).



Slide 23 - Tekstslide

1.3 Vermogen en energie
Onthoud:
Het energieverbruik van een apparaat is afhankelijk van het vermogen en van de tijd die het apparaat heeft aangestaan. Je kunt het energieverbruik berekenen met een formule.



uur

Slide 24 - Tekstslide

1.3 Vermogen en energie
Weet jij wat al de belangrijke begrippen betekenen?

  • vermogen
  • energieverbruik



Slide 25 - Tekstslide

Op een fietslampje staat de tekst: 6 V en 40 mA.
Hoe groot is het vermogen van dit lampje als het op de juiste spanning wordt aangesloten?
A
6 x 40 = 240 watt
B
6 x 0,040 = 0,24 watt
C
6 : 40 = 0,15 watt
D
6 : 0,040 = 150 watt

Slide 26 - Quizvraag

Je kunt het energieverbruik van een apparaat dat een tijd heeft aangestaan berekenen.
Welke formule gebruik je daarvoor?
A
B
C
D

Slide 27 - Quizvraag

Om een bouwterrein te verlichten, worden drie schijnwerpers van elk 500 W ingezet. Deze branden twee weken lang elke avond van 22.00 uur tot ’s morgens 6.00 uur. 1 kWh kost € 0,15.
Bereken het vermogen van de drie lampen in kW.

Slide 28 - Open vraag

Om een bouwterrein te verlichten, worden drie schijnwerpers van elk 500 W ingezet. Deze branden twee weken lang elke avond van 22.00 uur tot ’s morgens 6.00 uur. 1 kWh kost € 0,15.
Bereken hoe lang de schijnwerpers aan staan in deze twee weken in uren.

Slide 29 - Open vraag

Om een bouwterrein te verlichten, worden drie schijnwerpers van elk 500 W ingezet. Deze branden twee weken lang elke avond van 22.00 uur tot ’s morgens 6.00 uur. 1 kWh kost € 0,15.
Bereken het energieverbruik van de lampen.

Slide 30 - Open vraag

Om een bouwterrein te verlichten, worden drie schijnwerpers van elk 500 W ingezet. Deze branden twee weken lang elke avond van 22.00 uur tot ’s morgens 6.00 uur. 1 kWh kost € 0,15.
Bereken de kosten.

Slide 31 - Open vraag

In de afbeelding is het typeplaatje van een strijkijzer afgebeeld. Op hoeveel spanning moet het strijkijzer worden aangesloten?

Slide 32 - Open vraag

In de afbeelding is het typeplaatje van een strijkijzer afgebeeld. Hoe groot is het vermogen van het strijkijzer?

Slide 33 - Open vraag

In de afbeelding is het typeplaatje van een strijkijzer afgebeeld. Bereken hoeveel stroom er door het strijkijzer loopt.

Slide 34 - Open vraag

1.4 Elektriciteit en veiligheid
Onthoud:
Kortsluiting en overbelasting kunnen brand veroorzaken doordat de elektriciteitsleidingen erg heet worden als de stroomsterkte te groot wordt. Om dit te voorkomen worden zekeringen gebruikt. Zekeringen schakelen de stroom uit als deze boven een bepaalde waarde komt. In huis is dat boven 16 A. Vroeger werden als zekeringen vooral smeltveiligheden gebruikt, tegenwoordig gebeurt dat met een installatieautomaat.


Slide 35 - Tekstslide

1.4 Elektriciteit en veiligheid
Onthoud:
Sommige apparaten zijn dubbel geïsoleerd. Dit betekent dat ze een extra isolatielaag hebben, naast de isolatie van de onderdelen waar de stroom doorgeen gaat. Het kan ook zijn dat de buitenkant van een apparaat van plastic wordt gemaakt, zodat het geen stroom geleid.


Slide 36 - Tekstslide

1.4 Elektriciteit en veiligheid
Onthoud:
Als je een voorwerp aanraakt waar spanning op staat, kun je een schok krijgen. Je lichaam geleidt de stroom vrij goed, de lichaamsweerstand is dus klein. De contactweerstand is veel groter. Dat betekent dat de stroom niet zo gemakkelijk je lichaam in- en uitgaat. 


Slide 37 - Tekstslide

1.4 Elektriciteit en veiligheid
Onthoud:
De metalen buitenkant van een elektrisch apparaat kan onder spanning komen te staan. Als je het apparaat aanraakt kun je een schok krijgen. Door zo’n apparaat te aarden loopt de stroom van de buitenkant van het apparaat via de aarddraad door de randaarde naar de aardrail in de meterkast. Daarnaast wordt er ook een aardlekschakelaar gebruikt. Een aardlekschakelaar vergelijkt de stroom in de fasedraad met die in de nuldraad. Als ergens stroom weglekt, zijn de stroomsterktes in de draden niet meer gelijk en schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit.


Slide 38 - Tekstslide

1.4 Elektriciteit en veiligheid
Weet jij wat al de belangrijke begrippen betekenen?

  • aarddraad
  • aardlekschakelaar
  • dubbele isolatie
  • installatieautomaat
  • randaarde
  • smeltveiligheid



Slide 39 - Tekstslide

In moderne groepenkasten zitten elektronische zekeringen.
Wanneer schakelt een zekering de elektriciteit uit?
A
bij een lekstroom en bij kortsluiting
B
bij kortsluiting en bij overbelasting
C
bij een lekstroom en bij overbelasting
D
bij een lekstroom, bij kortsluiting en bij overbelasting

Slide 40 - Quizvraag

Er gaat een stroom van 10 A het huis in en er komt een stroom terug van 6,2 A
Slaat de aardlek uit?
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Hiernaast zie je een aardlekschakelaar. Wat is de functie van een aardlekschakelaar?
A
Aardlek schakelt bij overbelasting uit
B
Als er stroom weglekt naar aarde schakelt de aardlek uit
C
Aardlek is er om de elektrische installatie in of uit te schakelen
D
Aardlek meet het vermogen in de elektrische installatie

Slide 42 - Quizvraag

Nathalie heeft een aantal apparaten aangesloten op een groep. De stroomsterkte in de groep mag hoogstens 16 A worden. Ze sluit vervolgens ook een vaatwasser aan op deze groep. De stroomsterkte in de groep stijgt daardoor tot 20 A.
Wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
Ze kan een schok krijgen als ze het snoer aanraakt.
B
De vaatwasser kan kapot gaan.
C
De aardlekschakelaar kan de stroom uitschakelen
D
Het snoer kan te heet worden waardoor brand kan ontstaan.

Slide 43 - Quizvraag

Zelf aan de slag met voorbereiden
  1. Leer de belangrijke begrippen en de theorie uit deze presentatie. Snap je nog iets niet, stel dan vragen.
  2. Ga oefenen met bijvoorbeeld opdrachten uit het boek of test jezelf. Het maakt niet uit of je die opdrachten al een keer hebt gemaakt. Van herhalen leer je juist.

Slide 44 - Tekstslide