Thema 13 Transport en afweer

Thema 13 Transport en afweer
1 / 102
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 102 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 9 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 13 Transport en afweer

Slide 1 - Tekstslide

Bloed = transport
voedingsstoffen, zuurstof, afvalstoffen, 
hormonen, warmte, ...

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Samenstelling
Bloedcellen
  • Rode bloedcellen
  • Witte bloedcellen
  • Bloedplaatjes

Bloedplasma
  • Plasma-eiwitten
  • Water
  • Opgeloste stoffen  (voedingsstoffen en   afvalstoffen)

Slide 4 - Tekstslide

Rode bloedcellen
Functie:  vervoeren zuurstof

Let op: GEEN celkern!

Slide 5 - Tekstslide

Witte bloedcellen
  • Bestrijden ziekteverwekkers
  • Drie typen witte bloedcellen:
       * die dode celresten opruimen
       * die antistoffen maken
       * die bacteriën insluiten en doden
  • Enige bloedcel MET een celkern!
  • Pus: dode witte bloedcellen en     bacteriën. 

Slide 6 - Tekstslide

Bloedplaatjes
Functie: zorgen voor bloedstolling
 
Bloedplaatjes hebben GEEN vaste vorm en GEEN celkern.

Slide 7 - Tekstslide

Overzicht bloedcellen

Slide 8 - Tekstslide

Wat is waar over het bloed?
A
Het bloed vervoert voedingsstoffen.
B
Het bloed vervoert afvalstoffen.
C
Het bloed vervoert zuurstof.
D
A, B en C zijn waar.

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet de bloedcel bij 4 (enkelvoud)

Slide 10 - Open vraag

Hoe heet de bloedcel bij 1
(enkelvoud)

Slide 11 - Open vraag

Bloedplasma
Bloedcellen
water
Rode bloedcel
Witte bloedcel
Glucose
Warmte
Bloedplaatje
Afvalstoffen
voedingsstoffen

Slide 12 - Sleepvraag

Sommige soorten slangengif kunnen stolling van bloed in de bloedvaten veroorzaken. Welke bloeddeeltjes hebben te maken met bloedstolling?
A
witte bloedcellen
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
bloedplasma

Slide 13 - Quizvraag

Er zijn mensen die extra vitaminen slikken om een betere afweer tegen ziekteverwekkers te krijgen. Welke bloeddeeltjes hebben te maken met afweer?
A
witte bloedcellen
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
bloedplasma

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video


  • Dubbele bloedsomloop
  • Kleine bloedsomloop
        * hart - longen - hart
        * gaswisseling  (zuurstof naar bloed en 
            koolstofdioxide naar lucht) in longen
  • Grote bloedsomloop
        * hart - rest van lichaam - hart
        * zuurstof/voedingsstoffen afgeven aan cellen
        * koolstofdioxide/afvalstoffen opnemen in bloed
Bloedsomloop

Slide 16 - Tekstslide


A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 17 - Quizvraag

In welke volgorde stroomt het bloed vanaf het hart?
A
Slagader - haarvaten- ader
B
haarvaten - ader - slagader
C
Ader - haarvaten - slagader
D
Slagader - ader - haarvaten

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

bloedvatenstelsel
poortader

Slide 21 - Tekstslide

Welke bloedvaten bevatten kleppen?
A
Slagader
B
Aders
C
Haarvaten

Slide 22 - Quizvraag

Je snijdt in jouw vinger snijd.
Welke route lopen ziekteverwekkers af voor ze bij de aorta komen?

Slide 23 - Open vraag

Bevatten alle slagaders zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 24 - Quizvraag

De poortader is belangrijk.
Wat is waar over de poortader?
A
vervoert zuurstofrijk bloed naar de lever
B
Vervoert zuurstofarm bloed naar de lever
C
Vervoert zuurstofrijk bloed en voedingsstoffen naar de lever
D
Vervoert zuurstofarm bloed en voedingsstoffen naar de lever

Slide 25 - Quizvraag

buitenaanzicht hart
binnenkant hart

Slide 26 - Tekstslide

Kleppen in het hart

Slide 27 - Tekstslide

Werking van het hart
Samentrekken van de boezems
  • Bloed stroomt naar de kamers.
  • Hartkleppen open; halvemaanvormige kleppen dicht.

Samentrekken van de kamers
  • De hartkleppen gaan dicht.
  • De druk in de kamers stijgt.
  • Halvemaanvormige kleppen gaan open.
  • Bloed wordt in aorta en longslagaders gepompt.

Hartpauze
  • Boezems en kamers zijn ontspannen.
  • Bloed vanuit holle aders en longaders stroomt in boezems en kamers.
  • Hartkleppen open; halvemaanvormige kleppen dicht.

Slide 28 - Tekstslide

Wat scheidt de linker- en rechter harthelft?
A
Hart-tussenvlies
B
Hart-tussenspier
C
Hart-wand
D
Hart-tussenwand

Slide 29 - Quizvraag

Waar zitten de hartkleppen?
A
Tussen de linker - en de rechterhelft van het hart
B
Tussen het hart en de aorta en longslagader
C
Tussen de boezems en kamers in het hart
D
In de aders die naar het hart toelopen

Slide 30 - Quizvraag

Zitten de boezems boven of onder in het hart?
A
Boven
B
Onder

Slide 31 - Quizvraag

Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechterboezem
Rechterkamer
Linker
boezem
Linkerkamer

Slide 32 - Sleepvraag

Via welk bloedvat stroomt er zuurstofarm bloed het hart in?
A
Via bloedvat 1
B
Via bloedvat 3
C
Via bloedvat 11
D
Via bloedvat 10

Slide 33 - Quizvraag

Welk deel van het hart heeft de meest gespierde wand?
A
De linker boezem
B
De linker kamer
C
De rechter boezem
D
De rechter kamer

Slide 34 - Quizvraag

Welk nummer geeft aan dat het bloed naar o.a. de benen stuurt
A
nummer 13
B
nummer 10
C
nummer 9
D
nummer 16

Slide 35 - Quizvraag

Het bloed in de kransslagader wordt verbonden met het bloed in de kransader. In welk bloedvat bevindt zich bloed met het hoogste glucose gehalte? En in welke richting stroomt dit bloed?
A
Hoogste glucose gehalte: kransader Stroomt: naar de hartspier toe
B
Hoogste glucose gehalte: kransader Stroomt: van de hartspier af
C
Hoogste glucose gehalte: kransslagader Stroomt: naar de hartspier toe
D
Hoogste glucose gehalte: kransslagader Stroomt: van de hartspier af

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de functie van de hartkleppen.
A
Verhinderen dat het bloed uit de boezems naar de aders stroomt.
B
Verhinderen dat het bloed uit de boezems naar de kamers stroomt.
C
Verhinderen dat het bloed uit de kamers naar de boezems stroomt
D
Verhinderen dat het bloed uit de kamers naar de slagaders stroomt.

Slide 37 - Quizvraag

In welk bloedvat is op dit moment de druk het hoogste?
A
Longader
B
Aorta
C
Longslagader
D
Kransslagader

Slide 38 - Quizvraag

Een menselijk hart klopt ongeveer 70 keer per minuut in rust. Bij elke hartslag verlaat er uit elke kamer ongeveer 70ml bloed . Hoeveel bloed stroomt er ongeveer per hartslag het hart binnen?
A
70 ml
B
140 ml
C
5 liter

Slide 39 - Quizvraag

Joris heeft een gaatje in tussenwand van de hartkamers. Als het hart samentrekt stroom er bloed van linkerkamer naar de rechterkamer. Is de zuurstofvoorziening van de organen hier door hoger of lager of maakt het geen verschil?
A
Hoger
B
Lager
C
Geen verschil

Slide 40 - Quizvraag

Bij de werking van het hart zijn drie fasen te onderscheiden. Tijdens welke fase staan de kleppen tussen de boezems en de kamers open?
A
Alleen tijdens de hartpauze
B
Alleen tijdens het samentrekken van de boezems
C
Alleen tijdens het samentrekken van de kamers
D
Zowel tijdens de hartpauze als tijdens het samentrekken van de boezems.

Slide 41 - Quizvraag

De boezems trekken samen, bloed gaat de kamers in. 
Hartpauze, bloed stroomt het hart in vanuit de aders.
De kamers trekken samen, bloed gaat de slagaders in. 

Slide 42 - Sleepvraag

Hart- en vaatziekten

Slide 43 - Tekstslide

Afwijkingen in de bloeddruk
Lage bloeddruk (druk tegen de bloedvatwanden is te laag)
  • Komt niet vaak voor
  • Veroorzaakt weinig klachten
  • Klachten: duizeligheid, flauwvallen en vermoeidheid

Hoge bloeddruk (druk tegen de bloedvatwanden is te hoog)
  • Komt vaker voor
  • Veroorzaakt weinig klachten
  • Gevaarlijk: het hart de bloedvaten en organen kunnen beschadigen

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slagaderverkalking (atheroslerose)
Oorzaak
  • Cholesterol komt in vaatwand
  • Cholesterol wordt door witte bloedcellen opgenomen
  • Door continue aanvoer van cholesterol en witte bloedcellen   en in later stadium kalk kan een plaque/verdikking ontstaan

Gevolg
  • Verminderde bloedtoevoer, kans op bloedstolsel en verstopping van een   bloedvat
  • Door kalkafzetting worden bloedvaten smaller en minder elastisch

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Hartinfarct (hartaanval)
Een deel van de hartspier krijgt geen zuurstof en voedingsstoffen meer.

Oorzaak
Een (deel van) kransslagader is verstopt geraakt.

Gevolg
Een deel van hartspier sterf af. Dit kan dodelijk zijn.

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Video

Hartritmestoornis
Verstoringen van het normale hartritme

Oorzaak
Storingen bij het ontstaan en verspreiden van impulsen in het hart.

Gevolgen
  • Deel van de hartspier trekt maar samen.
  • Bloedstroom wordt onregelmatig of kan tot stilstand komen.

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Video

Hart- en vaatziekten voorkomen
Erfelijke factoren spelen een rol bij de kans op hart- en vaatziekten.

Voorkomen
  • Matig/geen alcohol en niet roken.
  • Weinig verzadigd vet en weinig zout eten.
  • Regelmatig bewegen, voldoende ontspanning, gezond gewicht.
  • Te grote inspanning vermijden (als je ongetraind bent).
  • Medicijnen om cholesterol en/of bloeddruk omlaag te brengen.

Slide 52 - Tekstslide

Wat moet je niet doen voor de goede werking van je hart?
A
heel veel bewegen
B
veel vet eten
C
weinig bewegen
D
weinig bewegen en vet eten

Slide 53 - Quizvraag

Hoe noem je de vettige stof die een bloedvat nauwer kan maken?
A
cholesterol
B
trombose

Slide 54 - Quizvraag


Hoge bloeddruk
Lage bloeddruk
nauwelijks klachten
schade aan bloedvaten en organen
duizeligheid
flauwvallen
vermoeidheid

Slide 55 - Sleepvraag

Mensen die te zwaar zijn, hebben een grotere kans op hart- en vaatziekten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 56 - Quizvraag

Waardoor vergroot je je kans op hart- en vaatziekten
A
Niet drinken
B
Niet roken
C
Niet sporten
D
Niet stressen

Slide 57 - Quizvraag

Mensen met overgewicht hebben een kleinere kans op het krijgen van hart- en vaatziekten dan mensen met een gezond gewicht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 58 - Quizvraag

Hoe heet de stof die zorgt voor hart- en vaatziekten?
A
Zetmeel
B
Cholesterol
C
Suiker
D
Pindakaas

Slide 59 - Quizvraag

8. Hoe noemen we een verstopping in de bloedvaten van de hersenen?
A
hartinfarct
B
beroerte

Slide 60 - Quizvraag

Wat is geen signaal van een beroerte?
A
hangende mond
B
uitvallen van de voet
C
verwarde spraak
D
rechter boven helft verlamd

Slide 61 - Quizvraag

Wat is gevaarlijker? te hoge of te lage bloeddruk?
A
Hoge bloeddruk
B
Lage bloeddruk

Slide 62 - Quizvraag

Heeft iemand die regelmatig eventjes duizelig wordt als hij uit bed stapt last van lage of hoge bloeddruk?
A
lage bloeddruk
B
hoge bloeddruk

Slide 63 - Quizvraag

Rondom een haarvat

Slide 64 - Tekstslide

Weefselvloeistof
Weefselvloeistof ontstaat doordat door de bloeddruk vocht in de haarvaten naar buiten wordt geperst.
  • Bevat o.a. zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide, andere   afvalstoffen en eventueel witte bloedcellen.
  • Functies: zuurstof en voedingsstoffen naar cellen toevoeren   en koolstofdioxide en andere afvalstoffen van cellen afvoeren.
  • Een deel van de weefselvloeistof wordt weer opgenomen in   de haarvaten.

Slide 65 - Tekstslide

Lymfe
Lymfe ontstaat doordat een groot deel van de weefselvloeistof wordt opgenomen in lymfevaten.
  • Bevat o.a. koolstofdioxide en andere afvalstoffen, antistoffen,   hormonen, voedingsstoffen en eventueel witte bloedcellen.
  • Lymfevaten komen samen tot grotere lymfevaten. In de   lymfevaten komen kleppen voor.

Slide 66 - Tekstslide

Lymfevatenstelsel
  • Lymfevatenstelsel = lymfevaten +   lymfeknopen (lymfeklieren)
  • Het lymfevatenstelsel voert lymfe   terug naar het bloedvatenstelsel.
  • Lymfeknopen zuiveren de lymfe van   o.a. ziekteverwekkers.

Slide 67 - Tekstslide

Slide 68 - Video

Weefselvloeistof
Lymfe
Bloedplasma
Vocht buiten de haarvaten; kan O2, witte bloedcellen, voedingsstoffen, CO2 en andere afvalstoffen bevatten
Deze vloeistof bestaat uit water met opgeloste stoffen en witte bloedcellen
In deze vloeistof zitten geen bloedcellen of bloedplaatjes

Slide 69 - Sleepvraag

Witte bloedcellen kunnen in lymfe zitten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 70 - Quizvraag

Hier zie je een afbeelding van een lymfevat.
In welke richting stroomt de lymfe?
A
Richting A
B
Richting B

Slide 71 - Quizvraag

Op welke plaats worden antistoffen gemaakt?
A
Borstbuis
B
Weefselvloeistof
C
Lymfeknoop
D
Lymfe

Slide 72 - Quizvraag

Wat bevindt zich op plaats P?
A
Bloed
B
Lymfe
C
Weefselvloeistof
D
Plasma

Slide 73 - Quizvraag

Sleep de onderdelen naar de juiste plaats. 
Slagader
Haarvaten
Ader
Lymfevat
Weefsel- vloeistof
Lymfe-vloeistof
Bloedplasma
Bloedplasma

Slide 74 - Sleepvraag

Slide 75 - Video

Lichaamsvreemde stoffen
Dit zijn stoffen die niet in ons lichaam thuishoren.
Als deze stoffen je lichaam binnenkomen, verdedigt je lichaam zichzelf daartegen. 

Dit kan gebeuren bij:
  • Infecties (bacteriën, schimmels, virussen, dieren, ...)
  • Bloedtransfusies 
  • Orgaantransplantaties

Slide 76 - Tekstslide

Algemene afweer
Bescherming tegen het  binnendringen van ziekteverwekkers door:
  • Huid en slijmvliezen
  • Maagzuur
  • Insluiten door witte   bloedcellen
  • Koorts

Slide 77 - Tekstslide

Specifieke afweer
Tegen één type antigeen.

Door productie van antistoffen tegen (lichaamsvreemde) antigenen.

Slide 78 - Tekstslide

AANGEBOREN IMMUNITEIT

Eerste contact met antigeen
  • Effectief t.o.v. een beperkt aantal   antigenen
  • Onmiddellijke reactie

Herhaald contact met antigeen
  • Effectief t.o.v. een beperkt aantal   antigenen
  • Onmiddellijke reactie

Geen geheugen



SPECIFIEKE IMMUNITEIT

Eerste contact met antigeen
  • Matig effectief t.o.v. veel   verschillende antigenen
  • Langzame reactie

Herhaald contact met antigeen
  • Effectief t.o.v. veel verschillende   antigenen
  • Snelle reactie

Geheugen



Slide 79 - Tekstslide

Actieve immuniteit

  • Lichaam maakt zelf   antistoffen
  • Langzaam
  • Vorming geheugencellen

  • Natuurlijk (infectie)
  • Kunstmatig (vaccin)


Kunstmatige immuniteit

  • Lichaam krijgt de antistoffen
  • Snel
  • Geen geheugencellen

  • Natuurlijk (baby)
  • Kunstmatig (serum)


Slide 80 - Tekstslide

Vaccinatie
  • Ontdekking van de Engelse veearts   Edward Jenner in 1798.
  • Niet-dodelijke koepokken   beschermen tegen (meestal)   dodelijke menspokken.
  • Vaccinus = van de koe afkomstig.
  • Resultaat: immunologisch   geheugen.




Slide 81 - Tekstslide

Slide 82 - Video

Allergie
  • Het afweersysteem reageert sterk   op een stof die niet in je lichaam   thuis hoort. Bijvoorbeeld voor   bepaalde stoffen in voedsel of   uitwerpselen van de huisstofmijt.
  • Het in aanraking komen met een   zo'n stof leidt tot een allergische   reactie. Bijvoorbeeld bij hooikoorts   op stuifmeel.

Slide 83 - Tekstslide

Slide 84 - Video

Bloedgroepen

Slide 85 - Tekstslide

Bloedtransfusie

Bloedgroep O
Universele bloeddonor

Bloedgroep AB
Universele bloedontvanger

Slide 86 - Tekstslide

Rhesusfactor

Slide 87 - Tekstslide

Er kunnen veel stoffen in ons lichaam terecht komen die daar niet thuishoren.
We worden hier gelukkig niet zomaar ziek van.
Hoe noemen we de stoffen die niet in ons lichaam thuishoren.
A
ziekmakende stoffen
B
Ziekteverwekkers
C
Lichaamsvreemde stoffen
D
Antigenen

Slide 88 - Quizvraag

Schuif de beschermingsmethode
naar de juiste afbeelding
Dood bacteriën
door zuur
Barrière van dode cellen die bacteriën buiten houden
Maken bacteriën onschadelijk door ze in te sluiten
Trilharen en slijmvliezen die ziekteverwekkers buiten houden
Ontwikkeling nieuwe ziekteverwekkers wordt tegengegaan door hoge temperatuur

Slide 89 - Sleepvraag

Je witte bloedcellen willen wanneer je bijvoorbeeld besmet ben met corona deze ziekteverwekker zo snel mogelijk uitschakelen.
Ze kunnen de cellen van het virus herkennen door bepaalde eiwitten. Hoe noemen we die eiwitten?
A
Antistoffen
B
Antigenen

Slide 90 - Quizvraag

Nadat je de 1e keer besmet bent geraakt met het coronavirus wordt er gezegd dat je er de 2e keer niet meer ziek van zal worden. Je bent immuun
Hoe kan dat?
A
Doordat er nog steeds antistoffen aanwezig zijn in je bloed. Die dan direct kunnen werken
B
Omdat een bepaalde witte bloedcel onthoud welke antistoffen gemaakt moeten worden tegen een bepaalde antigen
C
Je lichaam weet hoe de ziekteverwekker eruit ziet en zorgt dat hij niet meer je lichaam binnen kan komen.
D
De witte bloedcellen die het virus onschadelijk maken, wachten op de plek waar het virus het lichaam binnenkomt. Hier maken ze het virus direct onschadelijk

Slide 91 - Quizvraag

Wanneer je immuun bent voor het coronavirus maakt je lichaam de eerst volgende keer, wanneer het virus je lichaam binnendringt, meteen heel veel antistoffen om het virus uit te schakelen.
zullen je witte bloedcellen dit ook doen als er een mutant van het virus met andere antigenen je lichaam binnendringt?
A
Ja
B
Nee

Slide 92 - Quizvraag

Deze vreetcel lijkt geen onderscheid te maken tussen verschillende bacteriën.
Tot welke vorm van afweer zal deze cel behoren?
A
Algemene
B
Specifieke

Slide 93 - Quizvraag

In het coronavaccin zitten verzwakte ziekte-
verwekkers. Hoe noemen we de immuniteit
die je krijgt na te worden ingeënt door een
vaccin?
A
Natuurlijke actieve immuniteit
B
kunstmatige passieve immuniteit
C
kunstmatige actieve immuniteit
D
Natuurlijke passieve immuniteit

Slide 94 - Quizvraag

Sleep de gegeven voorbeelden naar de juiste vorm van immunisatie
Actieve immuniteit
Passieve immuniteit
zelf antistoffen maken
antistoffen ingespoten krijgen
Vaccin
Serum
Tijdelijk immuun
Blijvend immuun
Ziekten voorkomen

Slide 95 - Sleepvraag

Wat is een antigen?
A
Een eiwit dat het lichaam gebruikt voor bescherming tegen ziekteverwekkers
B
een lichaamsvreemd molecuul dat een afweereactie oproept
C
Een binnengedrongen bacterie of virus
D
een lichaamscel die wordt aangevallen door een binnegedrongen micro-organisme

Slide 96 - Quizvraag

Sommige soorten ziekteverwekkers komen zo algemeen voor en worden zo gemakkelijk overgedragen, dat de meeste kinderen er al jong mee besmet raken. Als een kind van zo’n ziekte genezen is, treden er bij een volgende besmetting meestal geen ziekteverschijnselen meer op.
Sinds 1987 worden kinderen in Nederland ingeënt tegen bof, mazelen en rode hond. Het vaccin wordt het BMR-vaccin genoemd.
Bevat het BMR-vaccin antigenen? En bevat het antistoffen?
A
Alleen antigenen
B
Alleen antistoffen
C
Zowel antigenen als antistoffen

Slide 97 - Quizvraag

Het Covid-19 vaccin zorgt voor immuniteit tegen corona. Wat voor soort immuniteit is dat?
A
Actieve immuniteit
B
Passieve immuniteit

Slide 98 - Quizvraag

Worden bij het tot stand komen van actieve immunisatie geheugencellen gevormd? En bij passieve immunisatie?
A
Geen van beide
B
Alleen bij actieve immunisatie
C
Alleen bij passieve immunisatie
D
Bij passieve en actieve immunisatie

Slide 99 - Quizvraag

Immuniteit is:
A
Dat een organisme geen last heeft van een ziekteverwekker
B
Dat een organisme geheugencellen aanmaakt tegen een ziekteverwekker
C
Dat een ziekteverwekker een organisme niet in kan komen

Slide 100 - Quizvraag

Van welk(e) type(n) bescherming is sprake bij bescherming door een injectie met serum?
A
Algemene afweer en passieve immunisatie
B
Algemene afweer, kunstmatige immuniteit en actieve immunisatie
C
Specifieke afweer, kunstmatige immuniteit en actieve immunisatie
D
Specifieke afweer, kunstmatige immuniteit en passieve immunisatie

Slide 101 - Quizvraag

Van welk(e) type(n) bescherming is sprake bij bescherming door maagzuur?
A
Algemene afweer
B
Specifieke afweer
C
Natuurlijke immuniteit
D
Actieve immunisatie

Slide 102 - Quizvraag