Fictie theorie + toepassen blok 1 t/m 3

Opfrisquiz
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Opfrisquiz

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent genre?
A
je schamen
B
verhaalsoort
C
generatie
D
perspectief

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent fictie?
A
verzonnen teksten
B
zakelijke teksten

Slide 3 - Quizvraag

Welke verhaalsoort hoort niet bij genres ?
A
sprookje
B
thriller
C
corona-nieuwsbrief
D
horror

Slide 4 - Quizvraag

Wat hoort niet bij non-fictie?
A
krantenartikel
B
column
C
weerbericht
D
realistisch verhaal

Slide 5 - Quizvraag

Realismelijn




realistisch                     beetje realistisch                  niet realistisch





Slide 6 - Tekstslide

Realismelijn

Slide 7 - Tekstslide

Aspecten realismelijn

1 de omgeving

2 de tijd

3 hoe personages met elkaar praten en omgaan

4 gedachten, bezigheden en problemen van personages

5 de 'toevalligheid' van gebeurtenissen

6 fantasie-elementen

7 de afloop van een verhaal


Slide 8 - Tekstslide

Opbouwschema

Slide 9 - Tekstslide

Opbouwschema fictie

Beginsituatie


Ontstaan van het probleem


Steeds meer moeilijkheden


Dieptepunt


Langzame verbetering


Slot


Slide 10 - Tekstslide


Welke verhaaldelen uit het opbouwschema herken je in de film 'Gratis'? 

Slide 11 - Tekstslide

Geef 3 kenmerken van Jessica en Tyler

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

HOOFDPERSOON
- Je weet wat hij denkt, doet en voelt: round character
- Je beleeft het verhaal (grotendeels) vanuit de hoofdpersoon
- De hoofdpersoon heeft een probleem of opdracht
- Doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen.

Slide 14 - Tekstslide

Blok 3 PERSONAGES

  1. Hoofdpersonen
  2. Bijpersonen  (helper - tegenstander)
  3. Figuranten

Slide 15 - Tekstslide

BIJPERSONEN
  • Helper of tegenstander.
  • Je leert bijpersonen oppervlakkig kennen - flat character.
  • De rol van helper/tegenstander kan wisselen in het verhaal.
  • Figuranten - kleuren het verhaal, voegen niets toe aan het verhaal.

Slide 16 - Tekstslide

Beschrijven personages
  • Uiterlijk (lengte/kleding/huidskleur/kapsel/enz.)
  • Geslacht/leeftijd/gezondheid/achtergrond/werk/school
  • Karaktereigenschappen (aardig/egoïstisch/onzeker etc.)
  • Relaties (vrienden/collega's/klasgenoten/liefdesrelaties)

Slide 17 - Tekstslide

Beschrijving personages 2
- Je geeft feitelijke informatie over de personages bij een beschrijving. 
- Je geeft je mening: vind je ze aardig of juist niet

Slide 18 - Tekstslide

Hoe noem je een hoofdpersoon?
A
round character
B
flat character

Slide 19 - Quizvraag

Geef een paar voorbeelden van karakter eigenschappen

Slide 20 - Open vraag

Hoe leer je een hoofdpersoon kennen?
A
Is hij/zij een helper of tegenstander?
B
Wat hij/zij denkt, doet en niet doet.
C
Wat hij/zij denkt, voelt, doet, zegt en anderen over hem of haar.
D
Wat hij/zij allemaal meemaakt.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het doel van de hoofdpersoon?

Slide 22 - Open vraag

Mening + beoordelingswoorden
- het taalgebruik: moeilijk – ouderwets – origineel - grof
- de stijl: humoristisch – veel – stijlmiddelen/beeldend
- de thematiek: eigentijds – past in mijn leefwereld – beïnvloedt mijn mening –  interessant

Slide 23 - Tekstslide

Mening + beoordelingswoorden
- de verhouding fictie-werkelijkheid: realistisch – leerzaam – herkenbaar
- de personen: herkenbaar – kan ik me (wel/niet) in verplaatsen – ik kan wel/niet  begrijpen waarom hij/zij zo handelt

Slide 24 - Tekstslide

Mening + beoordelingswoorden
- het verhaal: boeiend onderwerp – diepgaand/oppervlakkig – verrassend
- opbouw: moeilijk – goed te volgen – interessant
- spanning: hoe opgebouwd – spanningsbogen 

Slide 25 - Tekstslide

Waar kan je allemaal je mening over geven bij een verhaal?

Slide 26 - Open vraag