e.) Hij is nu 16 en mag met een scooter rijden. Hij kan de scooter nu goed gebruiken voor langere afstanden. Over twee jaar mag hij auto rijden, dan is de scooter misschien niet meer nodig. Hij kan de lasten van de lening betalen van zijn maandinkomen.
Slide 9 - Tekstslide
Lezen
Het stukje leertekst over de Nominaal en reëel
Op bladzijde 185 (HAVO boek)
Op bladzijde 189 (VWO boek)
Ben je klaar? Maak een begin met vraag 12
timer
2:00
Slide 10 - Tekstslide
SAMEN vraag 12
4%
De koopkracht daalt. De prijs van de iPod stijgt sneller dan haar spaargeld groeit.
Negatief, de prijzen stijgen sneller (5%) dan haar spaargeld (4%).
Nu kopen. Over een jaar heeft zij € 416, maar kost de iPod € 420
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Een prijs berekenen
met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?
€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.
Slide 13 - Tekstslide
Indexcijfers
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100.
Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017
Slide 15 - Quizvraag
Juist of onjuist? Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104
Slide 19 - Quizvraag
In het basisjaar kost een racefiets gemiddeld € 1.750. Drie jaar later is het indexcijfer 89,5. Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van racefietsen gedaald?
Slide 20 - Open vraag
Zelf maken (in tweetallen)
(havo bladzijde 187-189)
(vwo bladzijde 191-191)
Schrijf de antwoorden in je schrift! (VERPLICHT)
Opdrachten 13 tot en met 17
timer
10:00
Slide 21 - Tekstslide
NABESPREKEN
vraag 15 (h)
vraag 14 (a)
A = 103; B = 107; C = 111; D = 115
E = 105; F = 116; G = 147; H = 161
De reële rente is negatief. De prijzen stijgen sneller dan het spaarbedrag.
Slide 22 - Tekstslide
Aan het eind van de les...
... kan je uitleggen wat menselijk kapitaal is
... kan je uitleggen dat rente de prijs van tijd is
... kan je rekenen met nominale en reële rente
... kan je rekenen met een indexcijfer
Slide 23 - Tekstslide
Aan het eind van de les...
... kan je rekenen met een indexcijfer
Slide 24 - Tekstslide
MAARRRR...
Na verdere zelfstudie van §7.1...
... kan je uitleggen wat menselijk kapitaal is
... kan je uitleggen dat rente de prijs van tijd is
... kan je rekenen met nominale en reële rente
... én kan je rekenen met een indexcijfer (deze les)
Slide 25 - Tekstslide
Huiswerk Havo én VWO § 7.1
(zie ook SOM)
Schrijf alle blauw gedrukte begrippen in je schrift met daarachter de betekenis
Schrijf de antwoorden in je schrift! (VERPLICHT)
Afmaken van alle opdrachten van de hele paragraaf (als je dat nog niet had af gemaakt)
Slide 26 - Tekstslide
Hoe heb je de les begrepen?
A
Goed
B
Neutraal
C
Niet goed
Slide 27 - Quizvraag
Benoem 3 dingen die je geleerd hebt vandaag
Slide 28 - Open vraag
Benoem 2 dingen die je geleerd hebt vandaag die je interessant vond
Slide 29 - Open vraag
Benoem minimaal 1 vraag waar je de volgende keer antwoord op wil