2021_03_06 7.1 deel 2 (3v)

Hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
Paragraaf 1 Tijd is geld
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
Paragraaf 1 Tijd is geld

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Huiswerk bespreken (1 t/m 3 pagina 185 en 1 t/m 6 pagina 187)
Uitleg 7.1 met filmpje
Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

1
€ 200 × 1,021 × 1,021 = € 208,49. In twee jaar tijd is er dus 
€ 8,49 bijgekomen aan rente.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt

Slide 4 - Tekstslide

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 5 - Tekstslide

Filmpje met opdracht
Zorgt de coronacrisis voor hogere prijzen?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Filmpje met opdracht
Zorgt de coronacrisis voor hogere prijzen?

Slide 8 - Tekstslide

Inflatie = gemiddelde prijsstijging van producten in een land.

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opgave 7 t/m 10 vanaf pagina 188.


timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

7
Je kunt beter nu je geld krijgen dan later. Want nu is het meer waard, door de prijs van tijd. Nu € 400 is later meer waard, door de verdiende rente.

Slide 11 - Tekstslide

8a
€ 2.712 – € 2.498 = € 214

Slide 12 - Tekstslide

8b
€ 2.498 – € 2.400 = € 98

Slide 13 - Tekstslide

8c
€ 2.712 – € 2.400 = € 312
  1% = € 24
  € 312 / € 24 = 13% duurder

Slide 14 - Tekstslide

8d
13% in twee jaar.

Slide 15 - Tekstslide

8e
Hij is nu 16 en mag met een scooter rijden. Hij kan de scooter nu goed gebruiken voor langere afstanden. Over twee jaar mag hij auto rijden, dan is de scooter misschien niet meer nodig. Hij kan de lasten van de lening betalen van zijn maandinkomen.

Slide 16 - Tekstslide

9
gedaald – gedaald – goedkoper – sparen – weinig – goedkoop

Slide 17 - Tekstslide

10
Het ingelegde geld wordt gespaard en belegd. Het pensioenfonds verdient in de loop van de tijd dus rente en winst. Het bedrag aan afgedragen premies groeit door de prijs van tijd.

Slide 18 - Tekstslide

INDEXCIJFERS

Slide 19 - Tekstslide

Indexcijfers 
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100. 

Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Indexcijfers
Om de ontwikkeling van verschillende grootheden, zoals prijzen of inkomen, goed te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van indexcijfers.

Een indexcijfer is een getal dat aangeeft hoeveel iets in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken tijdstip. Dit afgesproken tijdstip noem het het basisjaar en krijgt het indexcijfer 100.


Slide 22 - Tekstslide

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar 2015: 2000 euro
Loon nieuwjaar 2020: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 23 - Tekstslide

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 24 - Tekstslide

REKENEN MET INDEXCIJFERS

Slide 25 - Tekstslide


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 26 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 28 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 29 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 30 - Quizvraag

In het basisjaar kost een racefiets gemiddeld € 1.750. Drie jaar later is het indexcijfer 89,5. Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van racefietsen gedaald?

Slide 31 - Open vraag