Onbep voornaamwoord G3B

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord is alles, (n)iets, iedereen, alle(n), (n)iemand, men(igeen), het, (zo)iets, elk(e), ieder(e), menig(e), ene, (een) zekere, ander(e), vele(n), wat (als je het kunt vervangen door 'iets'). Het is een woord dat verwijst naar een persoon of zaak/ding die niet bepaald is. Je kunt dit voornaamwoord ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Heeft iedereen nog wat moois gekocht op vakantie?
Dit is alles wat men heeft meegenomen. 

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord is alles, (n)iets, iedereen, alle(n), (n)iemand, men(igeen), het, (zo)iets, elk(e), ieder(e), menig(e), ene, (een) zekere, ander(e), vele(n), wat (als je het kunt vervangen door 'iets'). Het is een woord dat verwijst naar een persoon of zaak/ding die niet bepaald is. Je kunt dit voornaamwoord ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Heeft iedereen nog wat moois gekocht op vakantie?
Dit is alles wat men heeft meegenomen. 

Slide 1 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Er was niemand geweest op zijn feest.
We hebben allemaal weleens een baaldag.
Ieder kind leert op school rekenen en schrijven.
De anderen renden hard weg.
Iedereen die ik ken is bewoner van dezelfde planeet.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is 'wat' ?
Vragend voornaamwoord: begin van een vragende zin
                        Ik kan niet bedenken wat de beste manier is om te leren.

Onbepaald voornaamwoord: vervangbaar door 'iets'
                    Heb jij laatst nog wat leuks gezien op tv?



Slide 3 - Tekstslide

Ik weet niet WAT de oplossing is.
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Moet jij mij WAT vertellen?
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

WAT heb je in het weekend gedaan?
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 6 - Quizvraag

WIE van jullie gaat er naar dat toneelstuk, dat in de Stadsschouwburg speelt?
A
aanw vnw
B
bez vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 7 - Quizvraag

Wie van jullie gaat er naar DAT toneelstuk, dat in de Stadsschouwburg speelt?
A
aanw vnw
B
bez vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 8 - Quizvraag

Hoe heet DIE jongen ook alweer, die je in zo'n theater in Parijs hebt ontmoet?
A
aanw vnw
B
bez vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet die jongen ook alweer, DIE je in zo'n theater in Parijs hebt ontmoet?
A
aanw vnw
B
betr vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 10 - Quizvraag

WAT was de beste oplossing voor dit probleem? Alles wat je maar kon bedenken.
A
vrgnd vnw
B
bez vnw
C
onbep vnw
D
onbep vnw

Slide 11 - Quizvraag

Voor mijn verjaardag heb ik van ALLES wat gekregen wat ik graag wilde hebben.
A
vrgnd vnw
B
bez vnw
C
onbep vnw
D
onbep htw

Slide 12 - Quizvraag

Oefenen met onbep vnw
Maak  twee oefeningen met het 
onbepaald voornaamwoord: 

Huiswerk morgen: oefening B10 

Slide 13 - Tekstslide

Weet jij [wie] die onwaarschijnlijke verhalen van onze conciërge gelooft?
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.

Slide 14 - Quizvraag

Weet jij wie [die] onwaarschijnlijke verhalen van onze conciërge gelooft?
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.

Slide 15 - Quizvraag

Ooit liep ik met [die] vriend van jou over het kruiende ijs op de Overijsselse Vecht en dat is zo ongeveer het gevaarlijkste wat ik in mijn leven ondernomen heb.
A
Voegwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

[In] de Tweede Wereldoorlog hebben duizenden landgenoten zich voor de Duitsers verstopt, wat ze wel moesten doen om te voorkomen [dat] ze gearresteerd zouden [worden].
zelfstandig naamwoord (znw)
bijvoeglijk naamwoord (bnw)
bepaald lidwoord (blw)
onbepaald lidwoord (olw)
persoonlijk voornaamwoord (pvnw)
bezittelijk voornaamwoord (bzvnw)
vragend voornaamwoord (vrvnw)
wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw) 
wederkerend voornaamwoord (wedk. vnw)
betrekkelijk voornaamwoord (btvnw)
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a. (btvnw m.i.a.)
onbepaald voornaamwoord (ovnw)
hoofdtelwoord (htw) 
rangtelwoord (rtw)
zelfstandig werkwoord (zww)
koppelwerkwoord (kww) 
hulpwerkwoord (hww)
voegwoord (vw)
voorzetsel (vz) 
bijwoord (bw) 


Slide 17 - Open vraag