1HV Unité 5

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

orange
marron
noir
bleu
jaune
violet
blanc
gris
rose
rouge
vert

Slide 5 - Sleepvraag

le verbe vouloir
je
veux
tu
veux
il / elle/ on
veut
nous
voulons
vous 
voulez
ils / elles 
veulent
ik
wil
jij
wilt
hij / zij / men
wil
wij
willen
jullie / u
willen/ wilt
zij [mmv / vmv]
willen

Slide 6 - Tekstslide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'aller' met het onderwerp
veux
veux
veut
voulons
voulez
veulent

Slide 7 - Sleepvraag

Vul de goede vorm van 'vouloir' in:
je ...
A
veux
B
veut
C
voulons
D
veulent

Slide 8 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'vouloir' in:
ils ...
A
veux
B
veut
C
voulons
D
veulent

Slide 9 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'vouloir' in:
on ...
A
voulez
B
veut
C
voulons
D
veulent

Slide 10 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
voulons
B
voulez
C
vouloir
D
veulent

Slide 11 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Romain
A
veux
B
voulez
C
veut
D
veulent

Slide 12 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Mes parents ...
A
veut
B
voulons
C
veulent
D
vouloir

Slide 13 - Quizvraag

Wat zeg je als je beleefd iets vraagt ?

Slide 14 - Open vraag

on va compter !!

Slide 15 - Tekstslide

on va d'abord réviser les nombres de
1 à 20

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Donc: 
0    = zéro
1     = un
2    = deux
3    = trois
4    = quatre
5    = cinq
6    = six
7    = sept
8    = huit
9    = neuf
10 = dix

24 = vingt-quatre
25 = vingt-cinq
26 = vingt-six
27 = vingt-sept
28 = vingt-huit
29 = vingt-neuf


11   = onze
12   = douze
13   = treize
14   = quatorze
15   = quinze
16   = seize
17   = dix-sept
18   = dix-huit
19   = dix-neuf
20  = vingt

Slide 18 - Tekstslide

et maintenant on continue
de 21 à 69

(parce qu'après 69, c'est un peu bizarre.....)

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Tekstslide

Donc: 

20 = vingt
21 = vingt et un
22 = vingt-deux
23 = vingt-trois
24 = vingt-quatre
25 = vingt-cinq
26 = vingt-six
27 = vingt-sept
28 = vingt-huit
29 = vingt-neuf

Slide 22 - Tekstslide


20 = vingt
30 = trente
40 = quarante
50 = cinquante
60 = soixante

Slide 23 - Tekstslide

  
  0   zéro
  1   un
  2   deux
  3   trois
  4    quatre
  5   cinq
  6   six
  7   sept
  8   huit
  9   neuf
10   dix

11   onze
12  douze
13   treize
14   quatorze
15  quinze
16  seize
17  dix-sept
18  dix-huit
19  dix-neuf
20  vingt


21  vingt et un
22  vingt-deux
23  vingt-trois
24  vingt-quatre
25  vingt-cinq
26  vingt-six
27  vingt-sept
28  vingt-huit
29   vingt-neuf
30  trente

31  trente et un
32  trente-deux
33  trente-trois
34  trente-quatre
35  trente-cinq
36  trente-six
37  trente-sept
38  trente-huit
39  trente-neuf
40  quarante


41  quarante et un
42  quarante-deux
43  quarante-trois
44  quarante-quatre
45  quarante-cinq
46  quarante-six
47  quarante-sept
48  quarante-huit
49  quarante-neuf
50  cinquante

51  cinquante et un
52  cinquante-deux
53  cinquante-trois
54  cinquante-quatre
55  cinquante-cinq
56  cinquante-six
57  cinquante-sept
58  cinquante-huit
59  cinquante-neuf
60  soixante


61  soixante et un
62  soixante-deux
63  soixante-trois
64  soixante-quatre
65  soixante-cinq
66  soixante-six
67  soixante-sept
68  soixante-huit
69  soixante-neuf
70  soixante-dix

Slide 24 - Tekstslide

Wat betekent:
seize
A
6
B
16
C
60
D
66

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent:
quatorze
A
40
B
4
C
14
D
44

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent:
vingt-quatre
A
14
B
40
C
24
D
20

Slide 27 - Quizvraag


A
trente et cinq
B
cinq et trente
C
trente-cinq
D
trente-et-cinq

Slide 28 - Quizvraag


A
cinquante-six
B
six et cinquante
C
cinquante et six
D
cinquante-et-six

Slide 29 - Quizvraag


A
soixante un
B
soixante-et-un
C
un et soixante
D
sixante-et-un

Slide 30 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...

Slide 31 - Open vraag

De vorm van het bijvoeglijk nw

Un jean vert                           Une olive verte

Deux jeans verts                 Deux olives vertes

                 


Slide 32 - Tekstslide

Donc....
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites

Slide 33 - Tekstslide

En nog een keer ......
mannelijk enkelvoud = -
mannelijk meervoud = +s

vrouwelijk enkelvoud = +e
vrouwelijk meervoud = +es

Slide 34 - Tekstslide

Maar..... let op !

 Un pantalon rouge.           -->           Une robe rouge.
  • Geen extra -e, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -e.


Un garçon
 français.          -->           Deux garçons français.
  • Geen extra -s, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -s.

Slide 35 - Tekstslide

Bijzondere vormen
mannelijk
vrouwelijk
lekker, goed
bon
bonne
mooi
beau
belle
nieuw
nouveau
nouvelle
oud
vieux
vieille

Slide 36 - Tekstslide

Bij vrouweljik enkelvoud krijgt het bijvoeglijk naamwoord een extra...
A
e
B
s
C
es
D
niks

Slide 37 - Quizvraag

Mannelijk meervoud krijgt ..
A
e
B
s
C
es
D
niks

Slide 38 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Elle a une ___ jupe.
A
joli
B
jolie

Slide 39 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
La série est ___.
A
intéressant
B
intéressante

Slide 40 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
C'est une ___ actrice.
A
grand
B
grande

Slide 41 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Elle a deux chats (m) ___ .
A
noirs
B
noir

Slide 42 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:

Elle porte une robe ____
A
rouge
B
rougee
C
rouges

Slide 43 - Quizvraag

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Un film intéressant.

Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het Frans
 achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 44 - Tekstslide

Maar deze bijvoeglijk nw staan
vóór het zelfst. nw

Slide 45 - Tekstslide

Kies de juiste volgorde:
Léa est une ___.
A
jolie fille
B
fille jolie

Slide 46 - Quizvraag

Kies de juiste volgorde:
Et Jules est un ___.
A
garçon beau
B
beau garçon

Slide 47 - Quizvraag

Kies de juiste volgorde:
Je suis une ___.
A
fille française
B
française fille

Slide 48 - Quizvraag

Kies de juiste volgorde:
Elle porte un ___
A
pantalon noir
B
noir pantalon

Slide 49 - Quizvraag

Slide 50 - Tekstslide