Beeldspraak

timer
8:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

timer
8:00

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  1. Aan het einde van de les weet ik wat beeldspraak is.
  2. Aan het einde van de les kan ik een vergelijking en metafoor herkennen.
  3. Aan het einde van de les weet ik waarom beeldspraak gebruikt wordt.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 3 - Open vraag



Figuurlijk betekent dat je met woorden iets anders bedoelt dan je letterlijk zegt.
 
Letterlijk betekent dat je met woorden precies zegt wat je bedoelt.

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Maken opdracht 2 van Taal par. 5
Hoe? Lesboek (blz. 98) en antwoorden in schrift
Tijd? 20 minuten
Hulp? Zelfstandig
Klaar? Maken opdracht 1

Slide 5 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. In de komende lessen komen drie vormen van beeldspraak voorbij: de vergelijking, de metafoor en de personificatie.

Slide 6 - Tekstslide

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot (eigenschap) een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 7 - Tekstslide

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw
C
trots

Slide 8 - Quizvraag

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier de eigenschap?
A
De jongen
B
een pauw
C
trots

Slide 9 - Quizvraag

"Meester Rick is zo sterk als een beer."
Wat is het beeld?
A
Meester Rick
B
een beer
C
sterk

Slide 10 - Quizvraag

Waarom beeldspraak
  1. Beeldspraak kan teksten duidelijker maken.
  2. Beeldspraak maakt teksten aantrekkelijker/leuker.

Slide 11 - Tekstslide

Metafoor
  • Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object
Voorbeeld:
  • Als student woonde ik in een zwijnenstal.
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen
Voorbeeld:
  • Daar komt de aap uit mouw.

Slide 12 - Tekstslide

Verschil vergelijking/ metafoor

Vergelijking: Die kamer van jou lijkt wel een zwijnenstal

Metafoor: Je moet die zwijnenstal eens opruimen

Verschil: het woordje 'lijkt' en zonder object 'kamer'

Vergelijking: De voetballers vechten na de wedstrijd als kemphanen.
Metafoor: De trainer moest de kemphanen na de wedstrijd uit elkaar trekken.
Verschil: het woordje 'als' en geen object 'voetballers'.

Bij de vergelijking wordt het object in de werkelijkheid genoemd (de kamer, de voetballers). Bij de metafoor vermeld je alleen het beeld

Slide 13 - Tekstslide

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 14 - Quizvraag

"Het schip van de woestijn loopt steeds langzamer."
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

Personificatie
Een niet menselijk ding (plant, dier, voorwerp) krijgt een menselijke eigenschap.

De wind waait door de bomen.
De wind danst door de bomen.
De zon lacht me toe.

Slide 17 - Tekstslide

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Aantekening maken in schrift over wat een metoniem is.
Hoe? Schrift en research op je Chromebook!
Hulp? In twee-/drietallen
Tijd? 25 minuten
Klaar? Ga naar Cambiumned, onderdeel Stijl/Stijlfiguren. Scroll naar onder en maak oefening 5 van Beeldspraak.

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Aan de slag!
Wat? Maken opdracht 3 van Taal par. 5
Hoe? Lesboek (blz. 98) en antwoorden in schrift.
Tijd? 15 minuten
Hulp? Samenwerken
Klaar? Opdracht 1 van Taal par. 5

Slide 22 - Tekstslide

Afsluiting
  1. Aan het einde van de les heb ik een beter beeld van de soorten beeldspraak.
  2. Aan het einde van de les kan ik in het dagelijks leven beeldspraak herkennen.

Slide 23 - Tekstslide