4.1 Stroomkring

Hoofdstuk 4 Show
4.1 De stroomkring
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Show
4.1 De stroomkring

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:

  • Je kunt uitleggen hoe je een lamp laat branden.
  • Je kunt de onderdelen van een stroomkring beschrijven.
  • Je kunt uitleggen welke stoffen geleiders en isolatoren zijn en een aantal voorbeelden geven.
  • Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.
  • Je kunt rekenen met de eenheid van stroomsterkte.

Slide 2 - Tekstslide

Welke elektrische apparaten ken je?

Slide 3 - Woordweb

Hoe zou ons leven eruit zien zonder elektriciteit?

Slide 4 - Woordweb

De stroomkring
Waar heeft deze mee te maken? 

Slide 5 - Tekstslide

Stroomsterkte
  • Is de hoeveelheid elektronen die door een apparaat gaan per seconde.
  • Stroomsterkte kan erg verschillen.
  • eenheid van stroomsterkte = ampere (A)
  • (1 A= in 1 seconde komen 6,24 miljard elektronen langs)

Slide 6 - Tekstslide

Stroomsterkte meten
De eenheid van stroomsterkte is de Ampère (A). Bij kleine stroompjes gebruikje de milli-Ampère (mA). 

                      1 A = 1.000 mA

Slide 7 - Tekstslide

Spanningsbron
Dit is iets wat stroom geeft
 
Voorbeelden:
  • Batterijen
  • Accu's
  • Stopcontact (netspanning)
  • Dynamo

Slide 8 - Tekstslide

Spanning
Ook wel afgekort in U. 
Deze meet je in de eenheid Volt (V). 

Slide 9 - Tekstslide

De spanning meten

Slide 10 - Tekstslide

Verschil tussen stroomsterkte en spanning

Stroomsterkte =
Hoeveel deeltjes er per seconde door heen gaan
spanning =                  
Hoeveel ektrische energie elk deeltje meeneemt

Slide 11 - Tekstslide

stroomkring
bestaat minimaal uit:
  • spanningsbron
  • elektrisch apparaat
  • aansluitdraden

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

De eenheid van stroomsterkte ....
A
Volt
B
Ampere

Slide 14 - Quizvraag

Als een stroomkring wordt gesloten, gaat een lampje in die stroomkring uit.
A
waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Welke stelling klopt niet?
A
je kunt geen stroomkring zonder spanningsbron hebben
B
voor een stroomkring heb je geleiders nodig
C
een stroomkring kan niet zonder schakelaar
D
een stroomkring moet een gesloten lus zijn

Slide 16 - Quizvraag

Schakelaars

Een stroomkring moet dus dicht zitten om een lampje te laten branden. Een schakelaar zorgt ervoor dat de stroomkring even onderbroken wordt, waardoor het lampje uit gaat. De stroom kan dan niet van de +pool naar de -pool gaan. 

Slide 17 - Tekstslide

Kies de juiste bewering:
A
De lamp kan niet branden
B
Dit is een open stroomkring
C
De stroomkring is gesloten
D
De lamp is verkeerd om aangesloten

Slide 18 - Quizvraag

Geleiders en Isolatoren
Waarom is een elektriciteitsleiding aan de binnenkant van koper en aan de buitenkant van pvc?

Slide 19 - Tekstslide

Geleiders
Stroom is het bewegen van 
elektronen. 
Bij metalen zijn er veel vrije 
elektronen
Daar beweegt het dus 
gemakkelijker.

Slide 20 - Tekstslide

 Geleiders en Isolatoren

Isolatoren zijn het tegenovergestelde van geleiders. 
Het zijn de stoffen waar elektrische energie NIET doorheen kan lopen.  


Slide 21 - Tekstslide

Geleiders 

laten elektrische stroom goed door 

metalen
Isolatoren 

laten elektrische stroom slecht of niet door
  • rubber
  • glas
  • hout
  • plastic
  • keramiek

Slide 22 - Tekstslide

Stroomsterkte
1
2
3

Slide 23 - Tekstslide

Schakelschema

Slide 24 - Tekstslide

Ampèremeter

Slide 25 - Tekstslide

Spanningsmeter
Een spanningsmeter sluit je altijd parallel aan in je schakelschema. 

Slide 26 - Tekstslide

serieschakeling

Slide 27 - Tekstslide

parallelschakeling

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht
Teken een schakelschema van deze foto

Slide 31 - Tekstslide

Teken deze serieschakeling
Teken deze parallelschakeling

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht
teken een schakelschema 
van deze foto

Slide 33 - Tekstslide

Welke schakeling staat er afgebeeld?
A
serieschakeling
B
parallelschakeling
C
gemengde schakeling

Slide 34 - Quizvraag

Tom: bij een parallelschakeling kun je de lampjes apart aan en uit doen.
Toos: bij een serieschakeling kun je lampjes apart aan en uit doe
Wie heeft gelijk?
A
Geen van beide.
B
Alleen Tom
C
Alleen Toos
D
Tom en Toos hebben allebij gelijk

Slide 35 - Quizvraag

door 3 lampjes parallel geschakeld gaat een stroom van 0,1 A
Hoeveel komt er dan uit de spanningsbron?
A
-0,3 A
B
0,3 A
C
-0,1 A
D
0,1 A

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Vraag
door het ene lampje gaat 0,400 A en het andere lampje 50 mA
  • c. Bereken de stroomsterkte in ampere die de batterijen leveren
  • 0,400 A 
  • 50 mA = 0,050 A
  • 0,400 + 0,050 = 0,450 A

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Parallelschakeling
Bouw zelf een schakeling op PHET .


Slide 40 - Tekstslide

Huiswerk 
Maak alle opdrachten van 4.1 
Oefen met de stroomkring
Denk na over welk apparaat jij wil gaan maken met het programma van eisen. 

Slide 41 - Tekstslide

WAAROM DOE JE ONDERZOEK?
Je wilt bijvoorbeeld weten waardoor een papieren zak kan opstijgen.

Je stelt jezelf dus eigenlijk een vraag.

Elk onderzoek, proef of experiment begint met een ONDERZOEKSVRAAG.

Tijdens het onderzoek ga je op zoek naar antwoorden op die onderzoeksvraag en hoe je dit moet verkrijgen.

Slide 42 - Tekstslide

3 stappen van onderzoek doen
  1. Onderzoeksvraag
    Wat wil je weten en hoe ga je het uitvoeren?
  2. Uitvoeren
    Wat neem je waar? Wat zie, hoor, ruik of voel je?
  3. Verslag
    De uitkomsten van je experiment

Slide 43 - Tekstslide

Een goede onderzoeksvraag

- Eindigt op een vraagteken;
- Bestaat uit 1 vraag
- Is helder geformuleerd
- Is niet met ja of nee (kort antwoord) te beantwoorden.

Slide 44 - Tekstslide