H1-1 LEZEN Vaste tekststructuur & Leesstrategie

Start op maandag!
Hoe zitten we erbij? 
Goed 
Neutraal 
Niet zo best

Wil je iets vertellen? Hoeft niet, mag wel!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Start op maandag!
Hoe zitten we erbij? 
Goed 
Neutraal 
Niet zo best

Wil je iets vertellen? Hoeft niet, mag wel!

Slide 1 - Tekstslide

wat gaan we doen met Nederlands
herhalen leesstrategieën
herkennen vaste tekststructuren

slides LessonUp
Nederlands 
(Maak H1   Startopdracht en opdracht 1
Klaar? Laat zien, kijk na. 


H1. P. 12 en 13 Maak H1 Startopdracht en opdracht 1. 
Bekijk de theorie over vaste tekststructuren.

Slide 2 - Tekstslide

Leesstrategieën
Je kent 4 leesstrategieën:

oriënterend lezen 
globaal lezen 
precies lezen 
zoekend lezen

Slide 3 - Tekstslide

Leesstrategieën
Je kent 4 leesstrategieën:
  • oriënterend lezen 
  • onderwerp van de tekst vinden
  • globaal lezen 
  • wat voor soort tekst is het
  • precies lezen 
  • hele tekst lezen
  • zoekend lezen scannen voor bepaalde info

Slide 4 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
De meeste teksten bestaan uit

inleiding

middenstuk

slot

Slide 5 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
Die driedeling kun je terugzien in verschillende 

vaste tekststructuren

Er zijn er veel, jullie moeten er 7 kennen. 
We behandelen er deze les 3

Slide 6 - Tekstslide

1. probleem/oplossingstructuur
De probleem/oplossingstructuur biedt een oplossing voor een probleem




Voorbeeld: Stikstof verminderen in Nederland




Voor
inleiding
probleem
middenstuk
gevolgen/oorzaken/oplossingen
slot
de beste oplossing

Slide 7 - Tekstslide

2. verklaringsstructuur
De verklaringsstructuur verklaart een bepaald verschijnsel




Voorbeeld: Waarom draait de aarde om de zon?




Voor
inleiding
bepaald verschijnsel
middenstuk
kenmerken/voorbeelden
slot
samenvatting

Slide 8 - Tekstslide

2. verleden/heden/toekomststructuur
De verleden/heden/toekomststructuur geeft een vergelijking tussen vroeger en nu 




Voorbeeld: Geschiedenis van Nederland 1921-2021




Voor
inleiding
onderwerp
middenstuk
situatie vroeger - situatie nu
slot
conclusie of situatie in de toekomst

Slide 9 - Tekstslide

Kortom, ook al is alcohol niet gezond, het kan wel voor hele leuke avonden zorgen.
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag/antwoordstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 10 - Quizvraag

In de volgende alinea worden de geschiedenis, de topografie en de cultuur van Spanje besproken.
A
verklaringsstructuur
B
aspectenstructuur
C
verleden/hedenstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 11 - Quizvraag

Het vieren van Sinterklaas is door de jaren heen erg veranderd in de Nederlandse cultuur.
A
verklaringsstructuur
B
aspectenstructuur
C
verleden/hedenstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 12 - Quizvraag

Isaac Newton heeft in verschillende stukken geschreven over het fenomeen zwaartekracht.
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag/antwoordstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 13 - Quizvraag

Nederland moet minder vlees eten, maar de boeren moeten nog wel een inkomen houden, bv. door champignonteelt.
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
probleem/oplossingstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 14 - Quizvraag

Dit document geeft tips over wat je allemaal moet doen om een huis te kunnen kopen.
A
vraag/antwoordstructuur
B
aspectenstructuur
C
verleden/hedenstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 15 - Quizvraag

aan de slag - LEZEN H1 en H2
 Maak 
opdracht 2 van Hoofdstuk 2 
(blz. 50-51)



Slide 16 - Tekstslide

NN 3 - LEZEN 3 
ARGUMENTATIESTRUCTUREN


 Je herhaalt wat feiten/meningen/argumenten zijn

Je kan argumentatiestructuren herkennen. 




Slide 17 - Tekstslide

feit
mening / standpunt
argument
waarmee je iets onderbouwt
iets wat waar of niet waar is
wat iemand vindt

Slide 18 - Sleepvraag

feiten/meningen/argumenten
Feiten: kun je controleren (is het waar / niet waar?)

Meningen: iets wat iemand vindt (eens of oneens zijn)

Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt (signaalwoorden: want, omdat, namelijk...)


Slide 19 - Tekstslide


Het Vituscollege heeft 2 gymzalen.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 20 - Quizvraag


Het Vituscollege staat op een mooie plek,
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 21 - Quizvraag


want er staan veel bomen rondom de school.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 22 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 23 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 24 - Quizvraag

argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie:
schrijver gebruikt 1 argument

Zomervakantie moet korter want leerlingen vergeten anders alles wat ze geleerd hebben.



Slide 25 - Tekstslide

argumentatiestructuren
 
Meervoudige argumentatie:
schrijver gebruikt 2 of meer argumenten

Zomervakantie moet korter want leerlingen vergeten anders alles wat ze geleerd hebben en ouders kunnen niet zoveel vrij krijgen.


Slide 26 - Tekstslide

argumentatiestructuren
onderschikkende argumentatie:
schrijver gebruikt argumenten die andere argumenten ondersteunen

Zomervakantie moet korter want leerlingen vergeten anders alles wat ze geleerd hebben omdat ze dan heel lang geen les hebben gehad.



Slide 27 - Tekstslide

Ik zwem liever in het zwembad dan in de zee, want dat vind ik schoner.
A
enkelvoudig
B
meervoudig
C
onderschikkend

Slide 28 - Quizvraag

Ik zwem liever in het zwembad dan in de zee, want dat vind ik schoner, omdat er geen vissen zijn.
A
enkelvoudig
B
meervoudig
C
onderschikkend

Slide 29 - Quizvraag

Ik zwem liever in het zwembad dan in de zee, want dat vind ik schoner en er zijn betere faciliteiten.
A
enkelvoudig
B
meervoudig
C
onderschikkend

Slide 30 - Quizvraag

aan de slag - LEZEN H3
 Maak 
opdracht 2 en 3 van Hoofdstuk 3 
(blz. 94-95-96)




Slide 31 - Tekstslide