have/has got 1D

Have got / has got
Om te zeggen in het Engels dat iemand iets heeft, gebruik je have got of has got. 

Bij I, you, we en they gebruik je have got.
Bij he, she en it (SHIT-regel) gebruik je has got
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Have got / has got
Om te zeggen in het Engels dat iemand iets heeft, gebruik je have got of has got. 

Bij I, you, we en they gebruik je have got.
Bij he, she en it (SHIT-regel) gebruik je has got

Slide 1 - Tekstslide

I, you, we. they = have got
Ik heb twee katten. = I have got two cats. 

Jij hebt een nieuwe auto. = You have got a new car.

Wij hebben dezelfde jurk. = We have got the same dress.

Zij hebben een groot huis. = They have got a big house.

Slide 2 - Tekstslide

!

Eva en ik hebben dezelfde jurk. = Eva and I have got the same dress.

Jake en Mike hebben een groot huis. = Jake and Mike have got a big house.

Slide 3 - Tekstslide

he, she en it = has got

Hij heeft een hond. = He has got a dog.

Ze heeft een scooter. = She has got a scooter. 

Het heeft een mooie kleur. = It has got a beautiful colour. 

Slide 4 - Tekstslide

Max heeft een hond. = Max has got a dog.

Susan heeft een scooter. = Susan has got a scooter. 

De auto heeft een mooie kleur. = The car has got a beautiful colour. 

Slide 5 - Tekstslide

Waar (true) of niet waar (false):
He, she en it krijgen has got.
True
False

Slide 6 - Poll

I ____ a new bicycle.
A
have got
B
has got

Slide 7 - Quizvraag

The lamp ____ a new bulb in it.
A
have got
B
has got

Slide 8 - Quizvraag

Peter ____ fish in his fishbowl.
A
have got
B
has got

Slide 9 - Quizvraag

Jake and Mike ____ homework to do.
A
have got
B
has got

Slide 10 - Quizvraag

You ____ a hole in your trainers.
A
have got
B
has got

Slide 11 - Quizvraag

Lisa ____ film tickets for tonight.
A
have got
B
has got

Slide 12 - Quizvraag

Let's check one more time!
Je hebt nu geleerd hoe je zegt dat iemand of iets heeft en er even mee geoefend. 

Het belangrijkste is dat jij weet welke woordjes HAVE GOT krijgen en HAS GOT.

 I, you, he, she, it, we, they. Laten we dit nog eventjes checken!

Slide 13 - Tekstslide

Nu met 'niet' 
Je moet ook kunnen aangeven als jij of iemand NIET iets heeft. 

We gaan precies hetzelfde doen alleen voegen we nou het woordje 'not' toe aan de zin.

Ik heb geen twee katten. = I haven't got two cats. 
Hij heeft geen hond. = He hasn't got a dog.

Slide 14 - Tekstslide

I, you, we, they + have + not + got
Ik heb geen twee katten. = I haven't got two cats. 

jij hebt geen nieuwe auto. = You haven't got a new car.

Wij hebben niet dezelfde jurk. = We haven't got the same dress.

Zij hebben niet een groot huis. = They haven't got a big house.

Slide 15 - Tekstslide

he, she, it + has + not + got

Hij heeft een hond. = He hasn't got a dog.

Ze heeft geen scooter. = She hasn't got a scooter. 

Het heeft geen mooie kleur. = It hasn't got a beautiful colour. 

Slide 16 - Tekstslide

!
Wil jij liever voluit schrijven?

Have not got / haven't got 
Has not got / hasn't got

ALLEMAAL GOED!!! :) Maakt niet uit wat je opschrijft.
Gebruik je wel de 'verkorte' vorm? Zet dan wel de apostrof op de juist plek.

Slide 17 - Tekstslide

He ____ a girlfriend.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 18 - Quizvraag

Sophie ____ red hair.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 19 - Quizvraag

They _____ any homework.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 20 - Quizvraag

The book ____ a cover.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 21 - Quizvraag

You ____ earrings in.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 22 - Quizvraag

Leslie and I ____ work today.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 23 - Quizvraag

Ik vind deze grammatica over have/has got
Easy (makkelijk)
A little bit difficult (een beetje moeilijk)
Difficult (moeilijk)

Slide 24 - Poll

Time to do it yourself!
Ga nu in je boek of online opdrachten 6/7/8/9 maken van 2.4 van vorige week. 

Dit gaat natuurlijk over have/has got. Good luck! :D

Slide 25 - Tekstslide