1.8 Globalisering en het voedselvraagstuk

Paragraaf 1.8
Globalisering en het voedselvraagstuk
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1.8
Globalisering en het voedselvraagstuk

Slide 1 - Tekstslide

Honger in de wereld

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

voedselvraagstuk = verdelingsvraagstuk
Er is genoeg, maar niet goed verspreid over de wereld. 


Slide 4 - Tekstslide

Hoe werkt die wereldmarkt?
Hoe meer aanbod, hoe lager de prijs. 

Westerse landen: beschermen eigen productie en markt, subsidiëren de landbouw en werken efficiënter -> lagere prijs

Ontwikkelingslanden: kopen die producten, want die zijn goedkoper en zij zijn arm. 

Slide 5 - Tekstslide

Handel in voedsel
Ontstaat door uitwisseling door complementariteit & comparatieve voordelen:
Bv: NL produceert goedkoop aardappels, maar duur soja / Brazilië produceert goedkoop soja en duur aardappels  --> handel.
Landen gaan specialiseren = regionale specialisatie
Beïnvloeding door klimaat, subsidies, lage lonen, etc.

Slide 6 - Tekstslide

Comparatieve voordelen
Elk land heeft wel unieke kenmerken die een voordeel bieden ten opzichte van een ander land
Bijvoorbeeld:
1. Laag loon
2. Geen arbeidswetgeving
3. Geschikt klimaat
Etc..

Slide 7 - Tekstslide

Exportlandbouw
Vergroten comparatieve voordelen door middel van landbouwsubsidies.

--> is vaak gemechaniseerd: hierdoor kan er snel, goedkoop en veel geproduceerd worden

Slide 8 - Tekstslide

Subsidies
Subsidies vaak voor export landbouw
Vooral in de centrumlanden --> maken productie goedkoper in vergelijking met andere landen
Vaak in innovaties: robots etc. die goedkoper produceren dan mensen

Slide 9 - Tekstslide

Twee valkuilen voor zeer arme landen waar exportlandbouw opkomt:

  • Minder grond beschikbaar voor voedsellandbouw
  • Traditionele landbouw kan de concurrentie met veel hogere productiviteit per hectare en per persoon van exportlandbouw niet aan.

Slide 10 - Tekstslide

Valkuilen
  • Hoe meer grond voor exportlandbouw, hoe minder grond voor voedsellandbouw.
  • Efficiënte en goedkope productie verslaat traditionele landbouw. Import wordt goedkoper dan voedsellandbouw. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Hoe zag je in de video de valkuilen van de exportlandbouw terug?

Slide 13 - Open vraag

Wat is genetische modificatie?
A
Het bestrijden van ziektes met bestrijdingsmiddelen die slecht zijn voor het milieu.
B
Het gebruik van kunstmest zodat planten sneller groeien.
C
Het telen van plantenrassen die beter zijn voor onze gezondheid.
D
Het veranderen van erfelijke eigenschappen van planten.

Slide 14 - Quizvraag

Genetische modificatie/manipulatie. Kies de stelling die niet waar is.
A
Hiermee kan je ideale gewassen creëren.
B
Minder bestrijdingsmiddelen nodig.
C
De machtspositie multinationale ondernemingen neemt toe.
D
Het is meestal goedkoper.

Slide 15 - Quizvraag

Twee beweringen
1. De Groene Revolutie heeft het meeste opgeleverd voor de kleinschalige bedrijven
2. Bij genetische modificatie worden eigenschappen van planten en
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 2 is juist, 1 onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Kies de stelling die fout is.
A
Genetische modificatie droeg bij aan de groene revolutie
B
De Groene Revolutie maakte gebruik van high yield varieties
C
Voor de nieuwe gewassen waren er meer bestrijdingsmiddelen en water nodig
D
De groene revolutie kan leiden tot minder voedsel voor inwoners.

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn voedselgewassen?
A
Producten die bestemd zijn voor export
B
Producten die bestemd zijn voor het vee
C
Producten die bestemd zijn voor de boeren
D
Producten die bestemd zijn voor eigen gebruik

Slide 18 - Quizvraag

Wie profiteren van de technologische ontwikkelingen?

Slide 19 - Tekstslide

Grote en rijke boerenbedrijven

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het gevolg hiervan?

Slide 21 - Tekstslide

Sociale ongelijkheid

Slide 22 - Tekstslide

Hoe lossen we dit op?

Slide 23 - Tekstslide

FAO
Voedsel- en landbouworganisatie van de VN

De FAO steunt overheden die kleinschalige boeren helpen.  
(Deze produceren 60% van de voedselproductie. Dus hier ligt oplossing voedselvraagstuk)

Slide 24 - Tekstslide

Technologische ontwikkelingen
  • Groene revolutie: gewassen kweken met een hogere opbrengst.

  • Genetische modificatie: eigenschappen van planten en dieren veranderen door nieuwe genen in het DNA aan te brengen.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Toetsvraag
Zwitserland behoort tot het achterland van de havens van Rotterdam en Amsterdam.
Met behulp van welk begrip uit de theorie van Ullman kun je het beste verklaren dat de grootste vervoersstroom vanuit Zwitserland juist naar deze twee havens loopt? Motiveer je keuze voor het gebruikte begrip. 

Slide 27 - Tekstslide

Met behulp van welk begrip uit de theorie van Ullman kun je het beste verklaren dat de grootste vervoersstroom vanuit Zwitserland juist naar deze twee havens loopt? Motiveer de keuze voor het begrip

Slide 28 - Open vraag

Antwoord
transporteerbaarheid 

Uit de motivering moet blijken dat Rotterdam en Amsterdam vanuit Zwitserland uitstekend bereikbaar zijn via de Rijn 

Slide 29 - Tekstslide