PV in samengestelde zinnen

Zoek op: blz 104/105
Schrijf in je eigen woorden op wat je de vorige keer geleerd hebt.
1 / 18
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zoek op: blz 104/105
Schrijf in je eigen woorden op wat je de vorige keer geleerd hebt.

Slide 1 - Open vraag

SAMENGESTELDE ZINNEN

In iedere zin staat een persoonsvorm. 

Zinnen met twee persoonsvormen noem je

samengestelde zinnen. 


Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.

In samengestelde zinnen staan dus ook twee onderwerpen.



Slide 2 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

Met een voegwoord, zoals en, maar, omdat  of want, kun je van twee korte zinnen een samengestelde zin maken:


VOORBEELD:

Kim leest een boek.      Rick leest een stripverhaal.


Kim leest een boek, maar Rick leest een stripverhaal.



Slide 3 - Tekstslide

Kom je mij thuis ophalen of zullen we in het centrum afspreken?
Wat zijn de PV's in deze zin?
A
je/mij
B
thuis/centrum
C
Kom/zullen
D
ophalen/afspreken

Slide 4 - Quizvraag

Kom je mij thuis ophalen of zullen we in het centrum afspreken?
Wat zijn de onderwerpen in deze zin?
A
je/we
B
in/het
C
je/mij
D
mij/we

Slide 5 - Quizvraag

DOEL


- Je kunt de persoonsvorm in samengestelde zinnen correct spellen.


werkwoordspelling

Slide 6 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN SAMENGESTELDE ZINNEN


Je weet nu hoe je de persoonsvormen en onderwerpen kunt vinden in samengestelde zinnen, maar hoe spel je ze goed?



Slide 7 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

(Loop / liep) jij straks naar het evenement of (neem / nam) jij de bus?
A
loop / neem
B
loop / nam
C
liep / neem
D
liep / nam

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Op de veiling gisteren (biedt / bood) mijn oom op een schilderij, maar een andere koper (heeft / had) een hoger bod.
A
biedt / heeft
B
biedt / had
C
bood / heeft
D
bood / had

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Wanneer mijn tante naar Amerika (verhuist / verhuisde), (neemt / nam) ze haar huisdieren mee.
A
verhuist / neemt
B
verhuist / nam
C
verhuisde / neemt
D
verhuisde / nam

Slide 10 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Liesbeth (graaft / groef) gisteren allemaal gaten in de tuin, want ze (moet / moest) zo drie grondsoorten inleveren bij aardrijkskunde.
A
graaft / moet
B
graaft / moest
C
groef / moet
D
groef / moest

Slide 11 - Quizvraag

PERSOONSVORMEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Zet de zin in een andere tijd:

Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


VOORBEELD:

Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.


Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.

Slide 12 - Tekstslide

PERSOONSVORMEN

 IN SAMENGESTELDE ZINNEN

Juist spellen van de persoonsvormen:

- Controleer of het werkwoord een persoonsvorm is

- Kijk of het werkwoord in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) staat

- Kijk naar het onderwerp om te zien of de pv enkelvoud (ev) of meervoud (mv) is

- Vul de juiste vorm van het werkwoord in


Slide 13 - Tekstslide

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Het sportshirt (zitten) nog in mijn tas, maar ik (zullen) het zo in de wasmachine stoppen.

Slide 14 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Toen de brandweer (arriveren), (takelen) de brandweerlieden de vrachtwagen snel uit de sloot.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

De president van Rusland (komen) volgende week naar Nederland en dan (ontmoeten) hij onze koning.

Slide 16 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Gisteren (repareren) de fietsenmaker mijn fiets, maar nu (zijn) de ketting alweer kapot.

Slide 17 - Open vraag

Zelfstandig werken
Maken: 
Bladzijde 107 t/m 110
Opdracht: 8 t/m 11 + 16, 17, 19

Slide 18 - Tekstslide