H2 Werkwoordspelling: zinnen met meerdere persoonsvormen BK4

Nieuw Nederlands  H2  taalverzorging 10 t/m 18
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nieuw Nederlands  H2  taalverzorging 10 t/m 18

Slide 1 - Tekstslide

DOEL


- Je weet wat een samengestelde zin is

- je kunt de persoonsvormen en onderwerpen in samengestelde zinnen vinden

samengestelde zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 3 - Open vraag

SAMENGESTELDE ZINNEN

Wanneer je van twee korte zinnen één lang zin maakt,

dan noem je die zin een samengestelde zin.


VOORBEELD:

Ik loop naar de bakker.       Ik koop een brood.


Ik loop naar de bakker en ik koop een brood.



Het woordje 'en' verbind hier de twee zinnen aan elkaar.

Slide 4 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

In iedere zin staat een persoonsvorm. 

Zinnen met twee persoonsvormen noem je

samengestelde zinnen. 


Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.

In samengestelde zinnen staan dus ook twee onderwerpen.



Slide 5 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

Met een verbindingswoord, zoals en, maar, omdat  of want, kun je van twee korte zinnen een samengestelde zin maken:


VOORBEELD:

Kim leest een boek.      Rick leest een stripverhaal.


Kim leest een boek, maar Rick leest een stripverhaal.



Slide 6 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

Soms verandert de volgorde van de woorden in het tweede deel van de zin:


VOORBEELD:

Giel zit op basketbal.       Hij houdt van sporten.


Gielt zit op basketbal, omdat hij van sporten houdt.



Slide 7 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog meer werkwoorden staan.


VOORBEELD:

De fietser wil graag doorrijden, maar de weg is geblokkeerd.

                                                   



pv
pv
geen pv
geen pv

Slide 8 - Tekstslide

Verbind de losse zinnen met een passend verbindingswoord, zodat je één goede zin krijgt. Je mag de woordvolgorde veranderen.
Kies uit: dus, maar, omdat

Wouter zat in het park te vissen. Hij ving niet één vis.

Slide 9 - Open vraag

Verbind de losse zinnen met een passend verbindingswoord, zodat je één goede zin krijgt. Je mag de woordvolgorde veranderen.
Kies uit: dus, maar, omdat

Het derde lesuur houdt Mo zijn presentatie. De klas luistert.

Slide 10 - Open vraag

Verbind de losse zinnen met een passend verbindingswoord, zodat je één goede zin krijgt. Je mag de woordvolgorde veranderen.
Kies uit: dus, maar, omdat

Robin heeft strafwerk. Ze praatte tijdens de les.

Slide 11 - Open vraag

Verbind de losse zinnen met een passend verbindingswoord, zodat je één goede zin krijgt. Je mag de woordvolgorde veranderen.
Kies uit: dus, maar, omdat

Op zaterdag eten wij altijd pizza. Mijn moeder heeft geen zin om te koken.

Slide 12 - Open vraag

Verbind de losse zinnen met een passend verbindingswoord, zodat je één goede zin krijgt. Je mag de woordvolgorde veranderen.
Kies uit: dus, maar, omdat

Sanne had haar kamer geverfd. Hij was niet mooi geworden.

Slide 13 - Open vraag

Verbind de losse zinnen met een passend verbindingswoord, zodat je één goede zin krijgt. Je mag de woordvolgorde veranderen.
Kies uit: dus, maar, omdat

Ik lust echt geen patat. Ik ga niet naar de McDonald's.

Slide 14 - Open vraag

DOE JE OORTJES IN EN LUISTER NAAR HET VOLGENDE FILMPJE!!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

PERSOONSVORMEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Zet de zin in een andere tijd:

Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


VOORBEELD:

Ariane vertelt dat ze een prijs heeft gewonnen. 


 Ariane vertelde dat ze een prijs had gewonnen.

Slide 17 - Tekstslide

ONDERWERPEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Stel met iedere persoonsvorm de onderwerpsvraag.

De antwoorden op deze vragen zijn de onderwerpen.


VOORBEELD:

Ariane vertelt dat ze een prijs heeft gewonnen. 

1. Wie (of wat) vertelt?        Onderwerp = Ariane

2. Wie (of wat) heeft?      Onderwerp = ze


Slide 18 - Tekstslide

Noteer de twee persoonsvormen:

In de keuken werkt de kok en de serveerster bedient de gasten.

Slide 19 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

In de keuken werkt de kok en de serveerster bedient de gasten.

Slide 20 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

Joris hoopte echt dat zijn vader het verhaal zou geloven.

Slide 21 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

Joris hoopte echt dat zijn vader het verhaal zou geloven.

Slide 22 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

Mevrouw Ebbers keek gauw de toets na, want dat had ze haar leerlingen beloofd.

Slide 23 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

Mevrouw Ebbers keek gauw de toets na, want dat had ze haar leerlingen beloofd.

Slide 24 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

Mijn kamer is een enorme puinhoop, dus begin ik maar eens met opruimen.

Slide 25 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

Mijn kamer is een enorme puinhoop, dus begin ik maar eens met opruimen.

Slide 26 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

Kom je mij thuis ophalen of zullen we in het centrum afspreken?

Slide 27 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

Kom je mij thuis ophalen of zullen we in het centrum afspreken?

Slide 28 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

Jamal gaf de moed niet op, ook al verloor hij voor de vierde keer.

Slide 29 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

Jamal gaf de moed niet op, ook al verloor hij voor de vierde keer.

Slide 30 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

Wilt u misschien de vraag even herhalen, want ik begrijp hem niet zo goed.

Slide 31 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

Wilt u misschien de vraag even herhalen, want ik begrijp hem niet zo goed.

Slide 32 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

Jennifer mag geen rekenmachine gebruiken tijdens de toets en zij heeft nog wel dyscalculie!

Slide 33 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

Jennifer mag geen rekenmachine gebruiken tijdens de toets en zij heeft nog wel dyscalculie!

Slide 34 - Open vraag

Noteer de twee persoonsvormen:

De film begon om negen uur, maar ik had geen tijd om te kijken.

Slide 35 - Open vraag

Noteer de twee onderwerpen:

De film begon om negen uur, maar ik had geen tijd om te kijken.

Slide 36 - Open vraag

GELEERD?

SAMENGESTELDE ZINNEN

- Je weet wat een samengestelde zin is

- je kunt de persoonsvormen en onderwerpen in samengestelde zinnen vinden



Slide 37 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 38 - Open vraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 39 - Open vraag

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video