NA PW thema 3 + 6 aan de slag met 4.2 + 4.6 voor SET B

Klaar met je toets:
1 - Leg je antwoorden onder de vragen.
2 - Leg dit dan op de hoek van je tafel.
3 - Docent haalt dat op. 
4 - Je krijgt dan een leeg blad;
5 - Teken de afbeeldingen links over.
6 - neem de tabel hieronder over.

Hoofdgroep:
prokaryoten
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Klaar met je toets:
1 - Leg je antwoorden onder de vragen.
2 - Leg dit dan op de hoek van je tafel.
3 - Docent haalt dat op. 
4 - Je krijgt dan een leeg blad;
5 - Teken de afbeeldingen links over.
6 - neem de tabel hieronder over.

Hoofdgroep:
prokaryoten

Slide 1 - Tekstslide

4.2 Organismen ordenen
 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 4.2
  1. Ik kan organismen indelen door te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken.
  2. Ik kan de kenmerken noemen van de cellen van bacteriën, schimmels, planten en dieren. 

Slide 3 - Tekstslide

Twee hoofdgroepen
Prokaryoten
Eukaryoten

Slide 4 - Tekstslide

Indelen op basis van kenmerken;



Prokaryoten; hebben geen celkern EN altijd eencellig. 
Bacteriën zijn prokaryoten. 
Eukaryoten; hebben wel een celkern en kunnen een- of meercellig zijn. Schimmels, planten en dieren zijn eukaryoten. 

Slide 5 - Tekstslide

Welke kenmerken????
Bij de indeling van organismen kijken 
biologen naar de kenmerken die verschillen:
  • aantal cellen
  • aanwezigheid van celkernen
  • aanwezigheid van celwanden
  • aanwezigheid van bladgroenkorrels
  • relatieve grootte

Slide 6 - Tekstslide

Celkenmerken
  • Op basis van celkenmerken 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Aantal cellen
Bacteriën zijn eencellig. Ze bestaan maar uit 1 cel.

Ook schimmels, planten en dieren kunnen eencellig zijn, zoals gist, boomalg en het pantoffeldiertje. 

Slide 9 - Tekstslide

De cellen van organismen verschillen in grootte. 
Een bacteriecel is veel kleiner dan de meeste cellen van schimmels, planten en dieren. Daarom heb je een elektronenmicroscoop nodig om bacteriën 
goed te kunnen zien. 

De grootte in verhouding tot de cellen van 
andere organismen noem je relatieve grootte. 

Slide 10 - Tekstslide

Indeling van organismen in steeds kleinere groepen
Door te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken kun je organismen verder indelen in steeds kleinere groepen. 

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoel 4.6
Ik kan een determinatietabel van organismen gebruiken.

- daarbij noteer ik altijd elke stap.
- daarbij noteer ik ook elk woord wat 
   ik tegenkom, inclusief het woord 
   waardoor ik weet hoe het  
    organisme wordt genoemd.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is determineren?
Organismen die je niet kent, kun je plaatsen in een groep of zelf op naam plaatsen door naar kenmerken te kijken.  




Je kunt determineren met behulp van een determineertabel.

Slide 13 - Tekstslide

Als je organismen gaat ordenen, moet je goed naar de kenmerken kijken.




Door de vragen in een determineertabel over die kenmerken te beantwoorden, kun je organismen ordenen. 

Slide 14 - Tekstslide

determinatietabel
Determineer deze
 stuifmeelkorrel!
1B --> 2B --> 3A --> 5B --> 6B
zonnebloem

Slide 15 - Tekstslide

Determineren met een determinatietabel

Slide 16 - Tekstslide

Je krijgt altijd de afbeelding van het organisme wat je moet determineren.




Soms krijg je ook nog ondersteunende afbeeldingen om een vraag te kunnen beantwoorden. Zoals onderdelen aangegeven van een type dier dat je niet kent. 

Slide 17 - Tekstslide

 Ga in je boek naar blz. 282.....

dan determineren we eerst samen een paar organismen. 

Slide 18 - Tekstslide

Determineer dit organisme!
Begin altijd bij 1.

  • 1b ->3a-> 4b -> 6 b -> 7a - > 8b -> 9b -> 10a
  • dieren
  • geleedpotigen
  • spinachtigen

Slide 19 - Tekstslide

Klaar met je toets:

1 - Leg je antwoorden onder de vragen.
2 - Leg dit dan op de hoek van je tafel.
3 - Docent haalt dat op. 
4 - Je krijgt dan een leeg blad;
5 - DeterMaak daarop de opdracht rechts. -------->

Slide 20 - Tekstslide