Unterrichtswoche 5 Les 1: Keuzevoorzetsels

4V - Kapitel 3 - Stunde 1
L. Peute
Sport und Kultur
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4V - Kapitel 3 - Stunde 1
L. Peute
Sport und Kultur

Slide 1 - Tekstslide

Inhalt dieser Stunde
1. Meine Ferien
2. Nach, zu, in...
3. Wechselpräpositionen
4. An die Arbeit 


Ziel(e):
  • Je kunt over jouw vakantie in het Duits praten (onvoorbereid).
  • Je kent de vertalingen van 'naar' in het Duits. 
  • Je kunt de keuzevoorzetsels in de Dativ en Akkusativ gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

nach, zu of in 
nach
zu
in
vertaling: naar (of na)
vertaling: naar
vertaling: naar
'nach' gebruik je bij steden en landen (zonder een vast lidwoord)
Ich fahre nach Hamburg. 
Ich fahre nach Belgien.
Je gebruikt 'zu' als je ergens naartoe gaat. Dat kan de school zijn of de supermarkt. (gebouwen)
Ich fahre zur Schule.
Je gebruikt 'in' bij landen met een lidwoord.
Wir fliegen in die Schweiz.
Wir fliegen in die USA.

'nach' gebruik je bij richtingen 
Ich gehe nach links/rechts.
Ich gehe nach oben/unten.

Ook gebruik je het als je naar iemand toe gaat, dus bij personen.
Ich gehe zu Sylvia.

Ook gebruik je in bij vaste combinaties
in die Schule / in die Kirche / in die Disko gehen
ins Theater / ins Konzert / ins Museum / ins Bett gehen

Slide 3 - Tekstslide

1/14 Ergänze 'naar'.
Um sechs schließt der Park. Dann fahren wir wieder ... Hause.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 4 - Quizvraag

2/14 Ergänze 'naar'.
Ist es noch weit ... dem Freizeitpark?
A
nach
B
zu
C
in

Slide 5 - Quizvraag

3/14 Ergänze 'naar'.
Nein, ... rechts.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 6 - Quizvraag

4/14 Ergänze 'naar'.
Wir fahren ... die Schweiz.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 7 - Quizvraag

5/14 Ergänze 'naar'.
Und dann ... oben, den Berg hinauf.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 8 - Quizvraag

6/14 Ergänze 'naar'.
An den Ampeln fahren Sie ... rechts.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 9 - Quizvraag

7/14 Ergänze 'naar'.
Dann sind wir so gegen neun ... Hause.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 10 - Quizvraag

8/14 Ergänze 'naar'.
Nein, wir fahren ... die Türkei. Und du?
A
nach
B
zu
C
in

Slide 11 - Quizvraag

9/14 Ergänze 'naar'.
An den Ampeln ... links?
A
nach
B
zu
C
in

Slide 12 - Quizvraag

10/14 Ergänze 'naar'.
An den Ampeln fahren Sie ... rechts.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 13 - Quizvraag

11/14 Vertaal:
Ik ga naar school.
A
Ich gehe nach Schule.
B
Ich gehe zur Schule.
C
Ich gehe in die Schule.

Slide 14 - Quizvraag

12/14 Ergänze 'naar'.
Geh mal ... der Kasse und kaufe die Eintrittskarten.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 15 - Quizvraag

13/14 Ergänze 'naar'.
Dann sind wir so gegen neun ... Hause.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 16 - Quizvraag

14/14 Ergänze 'naar'.
Nein, wir fahren ... die Türkei. Und du?
A
nach
B
zu
C
in

Slide 17 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Dativ (3e naamval)
Je krijgt antw oord op de vraag: 
wo? (waar) of wann? (wanneer)

ergens zijn

Slide 20 - Tekstslide

voorbeeld

Sie steht vor d... Laden(m). 
waar staat hij? "voor de winkel" dus 3e naamval
Sie steht vor dem Laden.

Slide 21 - Tekstslide

Akkusativ (4e naamval)
Je krijgt antwoord op de vraag:
wohin? (waarheen)

ergens komen

Slide 22 - Tekstslide

voorbeeld
  Er springt in d... Schwimmbad (o).
waarheen springt hij? "in het zwembad" dus 4e naamval
Er springt in das Schwimmbad.

Slide 23 - Tekstslide

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin? = geen antwoord?
7 = an, hinter, neben, in, unter, vor, zwischen--> 3e naamval
2 = auf, über--> 4e naamval

Slide 24 - Tekstslide

1/10 Vertaal
een week geleden
A
eine Woche geleden
B
vor einer Woche
C
nach einer Woche
D
auf einer Woche

Slide 25 - Quizvraag

2/10 Vertaal
over een week
A
nach einer Woche
B
über eine Woche
C
auf einer Woche
D
in einer Woche

Slide 26 - Quizvraag

3/10 Ergänze
Er setzte sich neben sein... Freund (m)
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seinen

Slide 27 - Quizvraag

4/10 Ergänze
Der Hund ist unter d... Sofa (o).
A
das
B
dem
C
die
D
der

Slide 28 - Quizvraag

Richtig
Falsch
Das Auto steht in der Garage(v).
Er legt das Buch in der Ecke(v).
Ich warte auf meine Mutter(v).
Der Koala steht zwischen dem Autos(mv). 
Der Ball fliegt über dem Netz(o).

Slide 29 - Sleepvraag

5/10 Ergänze
Wir stehen auf d... Podium (o).

Slide 30 - Open vraag

6/10 Ergänze
In ... Zeitung (v) habe ich einen Artikel gelesen
A
dem
B
das
C
die
D
der

Slide 31 - Quizvraag

7/10 Ergänze
Sie steht neben ... (hem)
A
er
B
ihm
C
sie
D
ihn

Slide 32 - Quizvraag

8/10 Ergänze
Heute Abend geht ich in ... Ausstellung (v).
A
ein
B
einem
C
eine
D
einen

Slide 33 - Quizvraag

9/10 Ergänze
Beate hat viel über ... (jou) erzählt.
A
dir
B
dich
C
du
D
sie

Slide 34 - Quizvraag

10/10 Ergänze
Wer hat das Buch (op de) ... Tisch (m) gelegt?

Slide 35 - Open vraag

An die Arbeit!
Was?
Kapitel 3:
H Grammatik 
Wie?
individuell, digital, Papier
Wie lange?
20 Minuten
Hilfe?
Wenn du Hilfe brauchst, benutze den Spickzettel
Fertig?
Referat vorbereiten
timer
0:00

Slide 36 - Tekstslide

Ich kann die Wechselpräpositionen im Dativ und Akkusativ verwenden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll