Herhaling grammatica brugklas

Herhaling brugklas
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling brugklas

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesplan
  • Lezen in leesboek
  • Grammaticaboekje 2 uitdelen.
  • We gaan stap voor stap alle theorie van grammatica woordsoorten  herhalen.
  • Aan de slag!
  • Nakijken

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten
Je moet de volgende woordsoorten kunnen benoemen: 
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
Voorzetsel

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
Woord dat dingen beschrijft. Je kunt het in het meervoud zetten of verkleinen.
Een woord dat bij een zn hoort. Het is bepaald of onbepaald.
Beschrijft een eigenschap of toestand van een zn.
Een woord dat een handeling beschrijft.

Slide 5 - Sleepvraag

In mijn kamer staat een groot bed.
bed =
A
zn
B
lw
C
bn
D
ww

Slide 6 - Quizvraag

Ik had een saaie dag.
saaie =
A
zn
B
lw
C
bn
D
ww

Slide 7 - Quizvraag

Morgen fietsen we samen naar school.
fietsen =
A
zn
B
lw
C
bn
D
ww

Slide 8 - Quizvraag

Ik zet mijn fiets dan in het fietsenhok.
het =
A
zn
B
lw
C
bn
D
ww

Slide 9 - Quizvraag

Mijn moeder was gisteren erg bezorgd.
bezorgd =
A
zn
B
lw
C
bn
D
ww

Slide 10 - Quizvraag

(ww) Persoonsvorm
Een bijzonder werkwoord in de zin is de persoonsvorm. 
De persoonsvorm kan in het enkelvoud of in het meervoud staan. 
Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin van enkelvoud in het meervoud te zetten of andersom.
De persoonsvorm is gekoppeld aan het onderwerp in de zin, vandaar PERSOONSvorm.

Slide 11 - Tekstslide

Ik fiets elke dag naar school.
Wat is de persoonsvorm?
A
ik
B
fiets
C
elke dag
D
school

Slide 12 - Quizvraag

Ik ben gisteren naar school gefietst.
Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
ben
C
gisteren
D
gefietst

Slide 13 - Quizvraag

Congruentie
De persoonsvorm staat altijd in dezelfde vorm (getal) als het onderwerp. Dat heet congruentie

Dus als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook in het meervoud.

Slide 14 - Tekstslide

Jasper en Joris fietsen elke dag samen naar school.
Is deze zin congruent?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

De groep kinderen fietsen elke dag naar school.
Is deze zin congruent?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Lezen blz. 4 en 5 + maken blz. 6.
Hoe? grammaticaboekje
Tijd? 15 minuten
Hulp? Samenwerken
Klaar? Lezen in leesboek

Slide 17 - Tekstslide

Woordsoorten en zinsontleding
Woordsoorten: de losse woorden in een zin. Deze losse woorden benoem je van links naar rechts.

Zinsdelen: een zin bestaat uit verschillende delen. Deze delen kunnen bestaan uit meerdere woorden. Deze delen hebben verschillende functies binnen een zin.

De hongerige leerling eet een sappig appeltje.

Slide 18 - Tekstslide

Twee soorten zinnen
In alle talen bestaan twee soorten zinnen:
  • Zinnen waarin iets of iemand iets doet of een handeling verricht
  • Zinnen waarin iemand of iets iets is of een eigenschap of toestand heeft. 

Slide 19 - Tekstslide

Mijn vader is altijd heel lief voor mij geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Hij heeft gisteren nog een nieuwe fiets voor mij gekocht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Zinnen waarin iets of iemand iets doet of een handeling verricht, hebben een
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quizvraag

Zinnen waarin iemand of iets iets is of een eigenschap of toestand heeft, hebben een
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quizvraag

Rollen in de zin
Het werkwoord bepaalt welke rollen er zijn in een zin. 
Eenplaatswerkwoorden vragen alleen een onderwerp: ik fiets.
Tweeplaatswerkwoorden vragen een onderwerp en lijdend voorwerp: Ik koop bloemen.
Drieplaatswerkwoorden vragen een onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp: ik geef bloemen aan mijn zusje.

Slide 24 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp is degene die iets doet of iets is. 
WG: het onderwerp doet iets, voert de handeling uit.
NG: het onderwerp is iets (beroep, eigenschap, etc).

Ik parkeer de auto.
De auto rijdt over de weg.
De auto is rood.
Ik ben een goede chauffeur.

Let op: waar staat de persoonsvorm in deze zinnen? Wat weet je nu over de persoonsvorm en het onderwerp?

Slide 25 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp ondergaat de handeling. 
Ik aai de hond
Ik koop een bos bloemen
Ik maak een mooie tekening

Let op: een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft geen handeling en dus nooit een lijdend voorwerp!

Slide 26 - Tekstslide

Ik heb voor Chantal een nieuw boek gekocht.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Ik
B
Chantal
C
een nieuw boek
D
gekocht

Slide 27 - Quizvraag

Ik geef morgen een nieuwe paraplu aan mijn moeder.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Ik
B
morgen
C
een nieuwe paraplu
D
aan mijn moeder

Slide 28 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp werkt mee aan de handeling.
Er is alleen een meewerkend voorwerp, als er ook een lijdend voorwerp is.
Een meewerkend voorwerp begint vaak met aan of voor. Als dat niet in de zin staat, kun je het in gedachten toevoegen.
  • Ik koop een bos bloemen voor mijn moeder.
  • Ik geef mijn moeder een bos bloemen.

Slide 29 - Tekstslide

Ik vraag de docent om een antwoordenboekje.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Ik
B
vraag
C
de docent
D
om een antwoordenboekje

Slide 30 - Quizvraag

Piet zingt een liedje voor zijn opa.
Voor zijn opa =
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp

Slide 31 - Quizvraag

Janneke geeft alle kinderen uit de straat snoepjes.
Alle kinderen =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 32 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Maken opdracht 2 (blz. 7, 8) in grammaticaboekje.
Hoe? Schrijf met potlood!
Tijd? 25 minuten
Hulp? 15 minuten zelfstandig, daarna samen.
Klaar? Lezen in leesboek

Slide 33 - Tekstslide

Denk nu terug aan de vragen die je had aan het begin van de les. Zijn alle vragen beantwoord? Welke vragen heb je nog?

Slide 34 - Open vraag