H03 Balans, winst-en-verliesrekening en liquiditeit

H03 Balans, winst-en verliesrekening en liquiditeit
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H03 Balans, winst-en verliesrekening en liquiditeit

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je kunt:
- Een balans opstellen
- Verklaren wat verschillende balansposten inhouden
- de volgorde van balansposten aangeven
- Financiële feiten verwerken in de balans
- Een winst en verliesrekening beschrijven
- Het verschil aangeven tussen de scontrovorm en de paginavorm
- Een balans, winst- en verliesrekening en liquiditeitsoverzicht opstellen. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een eigen bedrijf
Stel je voor... jullie mogen een eigen ijssalon beginnen. Het ijs gaan jullie zelf maken en verkopen 

  • Schrijf op een vel zoveel mogelijk (tastbare dingen) op die jullie nodig hebben om de ijssalon te kunnen beginnen. 
  • Schrijf achter de spullen die je zult moeten kopen, hoeveel je verwacht dat je dit gaat kosten.
  • Tel al deze bedragen op
  • Schrijf op hoe je aan dit geld denkt te komen?





timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De balans
  • Om te kunnen verkopen heeft elke onderneming bezittingen nodig.
  • Om deze bezittingen te kunnen aanschaffen heb je geld nodig – dit noemen we vermogen.
  • Een balans laat zien welke bezittingen het bedrijf heeft en met welk vermogen het bedrijf deze bezittingen heeft gefinancierd.
  • De balans geeft een overzicht op papier zodat je niet het hele bedrijf door hoeft te lopen om te kijken wat er allemaal staat.
  • Verplicht gesteld door belastingdienst en gevraagd door financiers

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een eigen bedrijf - de balans
Neem deze T-vorm groot over op jouw blad






Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De balans
De balans geeft een overzicht van alle bezittingen van een bedrijf én met welk vermogen dit is gefinancierd. 

Debet
Bezittingen
of
Activa
Credit
Vermogen
of
Passiva

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een eigen bedrijf - de balans

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom moet de balans altijd in balans zijn? 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een eigen bedrijf - de balans
  • Schrijf de 6 categorieën over op je balans
  • Pak nu je lijst met spullen die je nodig hebt er weer bij en neem deze op in één van de 3 categorieën aan de debetzijde van de balans
  • Doe het zelfde met het geld wat je zelf inbrengt en het geld wat je moet lenen en zet dit in de juiste categorie aan de creditzijde. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld van een bedrijfsbalans
Er bestaat geen standaard balans want elke onderneming heeft andere bezittingen nodig. Een snackbar heeft bijvoorbeeld geen bedrijfsauto nodig, maar een koeriersbedrijf wel.

crediteuren = het bedrag wat de onderneming nog te betalen heeft aan haar leveranciers (gekocht op rekening) 
Inventaris = de waarde van alle kleinere kapitaalgoederen bij elkaar die langer dan één jaar of één productieproces meegaan. Voorbeelden: een kassa, laptop, toonbank, kast, bureau etc.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De balans 
Debet = bezit
Credit = hoe is het bezit gefinancierd? 
Vermogen zit vast in stenen
Vermogen kan direct gebruikt worden
Vermogen hoeft nooit terugbetaald te worden 
Vermogen = schuld moet snel terugbetaald te worden (aflossing)
Kost geld: rente
= gestort door eigenaar +/- winst en verlies 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je een gebouw huurt, komt deze dan op de balans te staan?
Debet = bezit
Credit = hoe is het bezit gefinancierd? 
Vermogen zit vast in stenen
Vermogen kan direct gebruikt worden
Vermogen hoeft nooit terugbetaald te worden 
Vermogen = schuld moet snel terugbetaald te worden (aflossing)
Kost geld: rente
= gestort door eigenaar +/- winst en verlies 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je een gebouw huurt, komt deze dan op de balans te staan? Nee, het is niet jouw bezit
Debet = bezit
Credit = hoe is het bezit gefinancierd? 
Vermogen zit vast in stenen
Vermogen kan direct gebruikt worden
Vermogen hoeft nooit terugbetaald te worden 
Vermogen = schuld moet snel terugbetaald te worden (aflossing)
Kost geld: rente
= gestort door eigenaar +/- winst en verlies 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Balansposten
  • Inventaris - één post waar alle kleinere vaste activa onder vallen 
    Voorbeeld bij een winkel; de kassa, toonbank, kledingrek, hangertjes
  • Debiteuren - het bedrag wat door klanten nog aan de onderneming betaald moet worden. (vordering = bezit) 
    Herkennen: "verkocht op rekening" of "wordt na 14 dagen betaald..."
  • Crediteuren - het bedrag wat door de onderneming betaald moet worden aan leveranciers (= schuld) 
    Herkennen: "gekocht op rekening" of "Moet na 14 dagen betaald worden.."

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 3.1 - gezamenlijk

Slide 15 - Tekstslide

Teken balans op het bord, kris kras door de klas punten indelen in juiste categorie en overnemen in de balans 
Opgave 3.2 maken 
timer
12:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden opgave 3.2

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Balansmutaties
Veranderingen van balansposten

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Balansmutaties
  • Bij iedere wijzing een nieuwe balans compleet opstellen is te veel werk.
  • Wijzigingen verwerken we daarom per financieel feit in de vorm van balansmutaties. 
  • Bijvoorbeeld eens per maand stellen we een complete balans op met behulp van de balansmutaties die sinds de laatste balansdatum hebben plaatsgevonden. 

Voorbeeld 

Saldo debet- en creditzijde altijd in balans
noteer altijd een + of - teken

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De balans moet in balans blijven
Een verandering van een balanspost heeft gevolgen
  • Een balanspost aan de debet kant daalt en de balanspost aan de credit kant daalt met zelfde bedrag (balans nog steeds in evenwicht).
  • Een balanspost aan de credit kant stijgt en de balanspost aan de debet kant stijgt met zelfde bedrag (balans nog steeds in evenwicht).
  • OF de verandering vind binnen de debet of credit zijde plaats met een zelfde bedrag.




Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt cash.





Verandering activa €0 en verandering passiva €0
 
 
 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt op een later moment. (Ze koopt op rekening)




Verandering activa €1.000,- en verandering passiva €1.000,-

 
 
 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,-. Ze betaalt cash  €250,- en koopt de rest op rekening. 
 



Verandering activa +€750 en verandering passiva +€750
 
 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 3.3 - gezamenlijk 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigen vermogen 
  • Neemt toe door opbrengsten
  • Daalt door kosten 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 3.4 maken 
Klaar? Ga verder met  opgave 3.5
timer
15:00

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden opgave 3.4 a

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden opgave 3.4 b + c

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Winst- en verliesrekening
  • Overzicht van kosten en opbrengsten
  • Het resultaat van een Winst- en verlies rekening is gelijk aan de verandering van het eigen vermogen
  • Bij een positief resultaat (winst) stijgt en het eigen vermogen
  • Bij een negatief resultaat (verlies) daalt het eigen vermogen

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

scontrovorm
Deze T- vorm noem je ook wel scontrovorm
Links komen de kosten en rechts de opbrengsten. Deze is altijd in evenwicht. Bij de kosten komt de winst en bij de opbrengsten verlie
             Kosten                                                        Opbrengsten
            Inkoopwaarde.             € 100                Omzet        € 250
             loonkosten.                    €   50
             winst                                  € 100                verlies
             Totaal                                 € 250.             Totaal.        € 250

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paginavorm
Bij de pagina vorm komen eerst de opbrengsten en daar onder de kosten:
Opbrengsten:                           
- Omzet                                                                      € 250,-
Kosten:
- Inkoopwaarde                                                      € 100,-                                             -       
brutowinst:                                                   € 150,-
- Loonkosten.                                                          €  50,-                                                -                                                                                              
Resultaat netto winst/verlies                  € 100,-

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 2.7 - gezamenlijk

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maken opgave 2.8 maar dan aangepast..
Maak van de financiële feiten mutatiebalansen en een winst en verlies rekening. 

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Liquiditeitsoverzicht
  • Overzicht van uitgave en inkomsten
  • Het resultaat van een liquiditeitsoverzicht is gelijk aan de verandering van de liquide middelen (bank en kas samen)
  • Bij een positief resultaat (meer inkomsten dan uitgave) stijgen de liquide middelen 
  • Bij een negatief resultaat (meer uitgave dan inkomsten) dalen de liquide middelen

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 3.8 maken
Klaar?  Maak dan opgave 3.10

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies