Herhaling Chapitre 1

H3: Chapitre 1
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3: Chapitre 1

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulaire et phrases-clés

Slide 2 - Tekstslide

Traduis F-N:
devant
A
voor
B
achter
C
naast
D
op

Slide 3 - Quizvraag

Traduis F-N:
grâce à
A
vanwege
B
daardoor
C
hiervoor
D
dankzij

Slide 4 - Quizvraag

Traduis F-N:
pourtant
A
daarom
B
toch
C
echter
D
maar

Slide 5 - Quizvraag

Traduis F-N:
mieux
A
beter
B
zwaarder
C
slechter
D
leuker

Slide 6 - Quizvraag

Traduis F-N:
bavarder
A
varen
B
spelen
C
kletsen
D
praten

Slide 7 - Quizvraag

Traduis N-F:
lui
A
pareseux
B
parresseux
C
parreseux
D
paresseux

Slide 8 - Quizvraag

Traduis N-F:
gitaar spelen
A
jouer de la guitare
B
jouer la guitare
C
jouer du guitare
D
jouer de guitare

Slide 9 - Quizvraag

Traduis N-F:
Veel plezier!
A
Amuse bien!
B
Amuse-te bien!
C
Amuses-toi bien!
D
Amuse-toi bien!

Slide 10 - Quizvraag

Traduis N-F:
voor (plaats)
A
avant
B
devant
C
d'abord
D
premier

Slide 11 - Quizvraag

Traduis N-F:
op het werk
A
le travail
B
sur le travail
C
au travail
D
dans le travail

Slide 12 - Quizvraag

Traduis N-F:
achter

Slide 13 - Open vraag

Traduis N-F:
de sociale media

Slide 14 - Open vraag

Traduis N-F:
verkopen

Slide 15 - Open vraag

Traduis N-F:
bestaan

Slide 16 - Open vraag

Traduis N-F:
weten

Slide 17 - Open vraag

Traduis N-F:
Wat is de wificode?

Slide 18 - Open vraag

Traduis N-F:
Wat post je nog meer?

Slide 19 - Open vraag

Traduis N-F:
Ik ken hem sinds tien jaar.

Slide 20 - Open vraag

Traduis N-F:
Hij is aardig en we kunnen over alles praten.

Slide 21 - Open vraag

Traduis N-F:
We zien elkaar bijna elke dag.

Slide 22 - Open vraag

Grammaire: bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

De meeste bijvoeglijke naamwoorden staan _______ het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter

Slide 31 - Quizvraag

Mannelijk (enkelvoud) van het woord; sportif
A
sportif
B
sportives
C
sportifs
D
sportive

Slide 32 - Quizvraag

Een goed boek
A
Un bon livre
B
Une bonne livre
C
Une livre bonne
D
Un livre bon

Slide 33 - Quizvraag

Een mooi meisje
A
Une fille belle
B
Une bel fille
C
Une fille bele
D
Une belle fille

Slide 34 - Quizvraag

Grammaire:
Regelmatige werkwoorden op -re

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes en        -er                         -re
Wat zijn de uitgangen in de présent?
-e
-ent
-ons
-s
-s
-ons
-es
-
-ez
-ent
-ez
-e

Slide 40 - Sleepvraag

Combine les verbes!
attendre
entendre
perdre
rendre
répondre
vendre
antwoorden
horen
teruggeven
verliezen
verkopen
wachten (op)

Slide 41 - Sleepvraag

Il ....... (vendre)
A
vend
B
vends
C
vendez
D
vendons

Slide 42 - Quizvraag

Je (perdre)
A
j'ai perdre
B
j'ai perdu

Slide 43 - Quizvraag

vous (vendre)
A
vendons
B
vendent
C
vendez
D
vende

Slide 44 - Quizvraag

Ik ken de regels om regelmatige werkwoorden op -re te vervoegen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

Fin du cours! Bon courage!

Slide 46 - Tekstslide