10.3 LSJ-2 U4 - Wederkerende werkwoorden

wederkerende werkwoorden
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

wederkerende werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Eerst: herhaling uitgangen présent = tegenwoordige tijd
Je parle                    = ik praat
Tu parles                  = jij praat
Il parl                      = hij praat
Elle parl                = zij praat
On parle                   = Men praat / we praten
Nous parlons         = Wij praten
Vous parlez             = Jullie praten / U praat
Ils parlent                 = Zij praten (mannelijk)
Elles parlent            = Zij praten (vrouwelijk)

timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(chanter) Je ...................dans un groupe de rock.

Slide 3 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( parler) Nous ....................... de notre prof.

Slide 4 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(danser) ils .................. toute la nuit.

Slide 5 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( habiter) On ..................... à Pijnacker.

Slide 6 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(raconter) Elle .............. cette histoire à tout le monde.

Slide 7 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(voyager) vous ............... souvent?

Slide 8 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(chanter) il ...... bien!

Slide 9 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(jouer) ils ................ un jeu vidéo.

Slide 10 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( trouver) Comment tu ........... ce film?

Slide 11 - Open vraag

Maken: 

Slide 12 - Tekstslide

noem 'n NL wederk ww

Slide 13 - Woordweb

wederkerende ww herkennen
Je herkent een wederkerend werkwoord in het Nederlands aan het woordje 'zich' (zich wassen, zich vergissen enz.)

In het Frans herken je een wederkerend werkwoord aan het woordje 'se' (se laver, se tromper etc.)

Slide 14 - Tekstslide

vervoeging wederkerende ww
Wederkerende ww worden net als alle andere ww op -er vervoegd, maar er komt een wederkerend voornaamwoord bij:
je me / m'
tu te / t'
il/ elle/ on se / s'
nous nous
vous vous
ils/elles se / s'

Slide 15 - Tekstslide

se tromper = zich vergissen
je me trompe
tu te trompes
il/ elle/ on se trompe
nous nous trompons
vous vous trompez
ils/elles se trompent

Slide 16 - Tekstslide

se concentrer - je
A
je concentre me
B
je me concentre
C
je se concentre
D
je concentre je

Slide 17 - Quizvraag

s'arrêter - nous
A
nous s'arrêtons
B
nous arrêtons nous
C
nous nous arrêter
D
nous nous arrêtons

Slide 18 - Quizvraag

jij vermaakt je (s'amuser)
A
tu s'amuse
B
tu t'amuse
C
tu s'amuses
D
tu t'amuses

Slide 19 - Quizvraag

zij kleedt zich aan (s'habiller)

Slide 20 - Open vraag

u wast zich (se laver)

Slide 21 - Open vraag

in 't NL niet wederkerend
- gaan slapen = se coucher
- opstaan = se lever
- douchen = se doucher
- uitlachen = se moquer de
- heten = s'appeler
- stoppen = s'arrêter
- trainen = s'entraîner
- wandelen = se promener

Slide 22 - Tekstslide

passé composé wederk ww
Wederkerende ww worden in de passé composé ALTIJD vervoegd met hulpww être !! Dus ook als het hulpww in het NL 'hebben' is:
- ik heb me vergist = je me SUIS trompé(e)
- zij heeft zich gewassen = elle s'EST lavée
- wij hebben ons vermaakt = nous nous SOMMES amusés

Slide 23 - Tekstslide

se tromper - passé composé
je me suis trompé(e)
tu t'es trompé(e)
il/elle s'est trompé(e)
nous nous sommes trompé(e)s
vous vous êtes trompé(e)(s)
ils/elles se sont trompé(e)s

Slide 24 - Tekstslide

hij heeft zich aangekleed (s'habiller)
A
il a s'habillé
B
il s'a habillé
C
il est s'habillé
D
il s'est habillé

Slide 25 - Quizvraag

wij zijn gestopt (s'arrêter)
A
nous sommes arrêtés
B
nous sommes nous arrêtés
C
nous nous sommes arrêtés
D
nous se sommes arrêtés

Slide 26 - Quizvraag

zij heeft zich gehaast (se dépêcher)
A
elle a se dépêché
B
elle s'est dépêchée
C
elle est se dépêchée
D
elle s'a dépêché

Slide 27 - Quizvraag

ik heb me gewassen (se laver)

Slide 28 - Open vraag

zij (mnl) hebben zich vergist (se tromper)

Slide 29 - Open vraag

au travail!
maken ex 

Slide 30 - Tekstslide