Vermogen en Energieverbruik

Vermogen en Energie
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vermogen en Energie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel




Ik kan het vermogen berekenen met de formule VERMOGEN= SPANNING x STROOMSTERKTE     

Ik kan het energieverbruik berekenen met de formule ENERGIE = VERMOGEN x TIJD

Slide 2 - Tekstslide

De eenheid van stroomsterkte is:
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
D
Ohm

Slide 3 - Quizvraag

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 5 - Quizvraag

De eenheid van spanning is:
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
D
Ohm

Slide 6 - Quizvraag

Watt heb je nodig om een huis duurzaam te maken?
Veel apparaten gebruiken Energie

Het verbruik hiervan meten we in Watt

Wat is dat Watt?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen. De afkorting voor vermogen is de hoofdletter van het Engelse woord voor vermogen, power. Een eenheid van vermogen is de watt
(W). 

Slide 10 - Tekstslide

Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt. 

Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.

Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie. 

Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe reken je het vermogen uit?

Vermogen  = spanning x stroom
P = U x I
P is vermogen in Watt (W)
U is spanning in Volt (V)
I is stroomsterkte in Ampère (A)

Slide 12 - Tekstslide

Van welke factoren hangt het vermogen van een elektrisch apparaat af?
A
Stroomsterkte en tijd
B
Vermogen en spanning
C
Spanning en tijd
D
Spanning en stroomsterkte

Slide 13 - Quizvraag

615000 W = ... kW
A
6150 kW
B
0,615 kW
C
615 kW
D
6,15 kW

Slide 14 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 15 - Quizvraag

Met welke formule bereken je het vermogen?
A
P = U - I
B
P = U / I
C
P = U x I
D
P = U + I

Slide 16 - Quizvraag

Een stofzuiger van 1400 watt, twee lampen van 40 watt en een magnetron van 700 watt worden aangesloten op dezelfde groep.
Hoe groot is de totale vermogen in kW?
A
P = 2180 kW
B
P = 2,140 kW
C
P = 2,180 kW
D
P = 2140 kW

Slide 17 - Quizvraag

Vera maakt een schakeling. Ze meet een stroomsterkte 220mA en de spanning 9,0V. Hoe groot is het vermogen
A
1980 W
B
24,4 W
C
1,98 W
D
1980000 W

Slide 18 - Quizvraag

Elektrische energie thuis
Om precies te meten hoeveel elektrische energie je gebruikt, zit er in de meterkast een meter die de elektrische energie meet in kilowattuur (kWh).  Zo'n meter noem je een kilowattuurmeter. 
Tegenwoordig wordt de informatie van de kwh-meter door de digitale kwh-meter zelf,  via de elektriciteitskabels doorgegeven  aan de energie-maatschappij.
Kilowattuurmeter
Een apparaat dat de verbruikte elektrische energie meet. Deze vind je vaak in een meterkast.

Slide 19 - Tekstslide

Energieverbruik

E = P x t



kilowattuur (kWh) = hoeveelheid (elektrische) energie (E). 

Let op, de tijd (t) mag je bij het berekenen van kWh uitdrukken in uur.


Slide 20 - Tekstslide

Vermogen
2
1

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 1
Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:



Resultaat:

Slide 22 - Tekstslide

OF
Noteer deze formule in je schrift.

Slide 23 - Tekstslide

de eenheid voor energie = kWh
1 kWh is een appraat van 1000W die 1 uur aan staat.
LET OP DE JUISTE EENHEDN. bij kWh reken je met kW een h
E = P  t 
vermogen P = 1000 W = 1 kW
t = 1 uur
E = 1   1 = 1 kWh

.
.

Slide 24 - Tekstslide

Energie in kWh
De eenheid van energie is kWh, maar ook Joule (J)
Hoeveel Joule komt overeen met 1 kWh ?

1 W = 1 J/s  
1000W = 1 kW = 1000 J/s
1 h = 3600 s
1 kWh = 1000   3600 = 3600000 J =   3,6   10    J.         (=3,6 MJ)
.
.
6

Slide 25 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 1

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 2
Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:



Resultaat:

Slide 27 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 2

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 3
Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:



Resultaat:

Slide 29 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 3

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 4
Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:



Resultaat:

Slide 31 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 4

Slide 32 - Tekstslide

Symbool voor de eenheid van Energie
A
P
B
E
C
W
D
kWh

Slide 33 - Quizvraag

Symbool voor de grootheid Energie
A
P
B
E
C
W
D
kWh

Slide 34 - Quizvraag

Een gloeilamp is aangesloten op een spanning van 230 V. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 0,5 A. De lamp brandt 10 uur. Wat is het energieverbruik?
A
1150 kWh
B
1,15 kWh
C
4600 kWh
D
21,7 kWh

Slide 35 - Quizvraag

Een strijkijzer heeft een vermogen van 800 W. Het strijkijzer staat per maand 10 uur aan. 1 kWh kost
€ 0,15. Wat zijn de kosten voor energie per jaar voor dit strijkijzer?
A
€ 14400
B
€ 12000
C
€ 14,40
D
€ 1,20

Slide 36 - Quizvraag

Een kantoor is voorzien van 26 TL buizen van 80 W. De verlichting staat iedere werkdag 9 uur aan. Het kantoor is 2 van de 52 weken per jaar dicht. Hoeveel energie wordt er in een jaar door de verlichting gebruikt?
A
936 kWh
B
973,44 kWh
C
936000 kWh
D
973440 kWh

Slide 37 - Quizvraag

a. Heb je alles van deze les begrepen?
b. Zijn er onderdelen van deze les die je nog niet zo
goed begrijpt of waar je meer uitleg voor nodig hebt?
c. Heb je nog tips of suggesties voor deze les?

Slide 38 - Open vraag