Herhaling les 29 t/m 30

Herhaling les 29 en 30
29: Bijvoeglijk naamwoord
30: Meewerkend voorwerp
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling les 29 en 30
29: Bijvoeglijk naamwoord
30: Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:

Voor mij in de rij staat een kale man.

Slide 2 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:

De wedstrijd nam een onverwachte wending.

Slide 3 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:

Mijn nieuwe piano is vals.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:

1Onze taarten worden gemaakt met de beste ingrediënten.

Slide 5 - Open vraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
Vraagzin maken
B
wie of wat + gezegd + ow
C
WIe of wat + gezegde
D
Zin in een andere tijd zetten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp van de zin:

Mijn vader bakt brood

Slide 7 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp van de zin:

Apple lanceert dit najaar een nieuw product.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp van de zin:

Jasper bewonderde het meisje met het rode haar.

Slide 9 - Open vraag

Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:

Ze besteedt te weinig tijd aan haar huiswerk.
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:

Die man geeft mij de kriebels.
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:

De bakker heeft een grote prijs gewonnen.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:

Volgende week ontvang je vijftig procent korting op alle items.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:

Mounir speelt Bas de bal toe.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag