5h: p.c. & imparfait

Passé Composé et Imparfait
vorming en gebruik van de verleden tijden
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Passé Composé et Imparfait
vorming en gebruik van de verleden tijden

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui
Leerdoelen: 
Herhalen van de passé composé en de imparfait en het gebruik hiervan.
Weten wanneer je welke verleden tijd gebruikt in de oefenreviews.

 

Slide 2 - Tekstslide

Waarom doen we dit?
Bekijk de instructies van de oefenreviews (bladzijdes 7 en 8 van je boekje). Waar gebruik je straks de passé composé en waar de imparfait? 
Voorbeeld (oefenreview 1):
1. Je stelt jezelf voor (naam, leeftijd, woonplaats, Nederland, zeg dat je in de eindexamenklas zit).
2. Vertel dat je op vakantie bent geweest naar Avignon in de periode van 11 t/m 20 oktober 2023.
3. Vertel dat jullie zijn verbleven in het appartement ”Vue du pont”.
Beschrijf nu het appartement.

Slide 3 - Tekstslide

De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Wij hebben gegeten      = Nous avons mangé
Jij hebt gepraat               = Tu as parlé
Hij heeft gewoond         = Il a habité

Meestal gebruik je het hulpwerkwoord AVOIR

Slide 4 - Tekstslide

Maar het hulpww kan ook être zijn! Comparez:
j'ai regardé                                                  je suis tombé(e)
tu as regardé                                             tu es tombé(e)
il a regardé                                                  il est tombé
elle a regardé                                             elle est tombée
on a regardé                                               on est tombé 
nous avons regardé                                nous sommes tombé(e)s
vous avez regardé                                   vous êtes tombé(e) / vous êtes tombé(e)s 
ils ont regardé                                           ils sont tombés
elles ont regardé                                      elles sont tombées

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je avoir of être als hulpwerkwoord?

Gemakkelijke (maar niet altijd opgaande) regel:
gebruik hetzelfde hulpwerkwoord als wij in het Nederlands doen, exemple:
ik heb gegeven =
j' ai donné
hij is binnengekomen =
il est entré

Slide 6 - Tekstslide

Hoe weet ik of ik avoir of être als hulpww moet gebruiken?

Slide 7 - Woordweb

Hulpww être: voltooid deelwoord past zich aan onderwerp aan!
  •  mannelijk enkelvoud:     X
  •  vrouwelijk enkelvoud:    + e
  •  mannelijk meervoud:     + s
  •  vrouwelijk meervoud:    + es

En wat te doen als mannelijk en vrouwelijk gemengd zijn?
Hélas les filles... dan kies je voor mannelijk...

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Waar moet je op letten als je in de p.c het hulp w.w. être gebruikt?

Slide 10 - Woordweb

Voltooid deelwoord regelmatige werkwoorden
  • Werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é to
(manger: j'ai mangé des moules).
  • Werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg -i toe 
(finir: il a fini ses devoirs)
  • Werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg -u toe  
(perdre: elle a perdu son sac) 



Slide 11 - Tekstslide

Uit welke 2 delen bestaat een passé composé?

Slide 12 - Woordweb

Slide 13 - Tekstslide

Zet in de passé composé
ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
avons regardé
D
sont regardé

Slide 14 - Quizvraag

Zet in de passé composé
wij zijn geweest
A
Nous avons été
B
Nous sommes été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 15 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tom (sortir) de l'école.
A
a sorti
B
est sortie
C
est sorti
D
a sortie

Slide 16 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Hoe vind je de stam van de imparfait?

Slide 19 - Woordweb

Slide 20 - Tekstslide

Wat zijn de uitgangen van de imparfait?
A
-e/-es/e/-ons/-ez/-ent
B
-ai/-as/-a/-ons/-ez/-ont
C
-ais/-ais/-ait/-ions/-iez/-aient
D
-s/-s/-/-ons/-ez/-ent

Slide 21 - Quizvraag

Zet in de imparfait
ils (regarder)
A
ils regardait
B
ils regardais
C
ils regardaient
D
ils regardions

Slide 22 - Quizvraag

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Zet in de imparfait
nous (être)
A
nous étions
B
nous étaient
C
nous étiez
D
nous étais

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer gebruik ik de imparfait?

Je gebruikt de imparfait om een gebeurtenis of situatie uit  het verleden te verwoorden.
  • Gewoonte: Tous les jours, j'achetais une banane. 
  • Beschrijving: Le portrait de Mona Lisa me semblait petit. 
  • Handeling van onbepaalde duur: Nous regardions les tableaux dans le musée.

Slide 26 - Tekstslide

Wanneer gebruik ik de passé composé?
De pc vertelt de plotselinge actie of eenmalige gebeurtenis. Deze actie heeft een bepaalde duur. 
De pc duidt een verandering aan in de oude gewoontes of een verandering in de gegeven beschreven situatie. Exemples:
  • J'ai rencontré Paul ce week-end et on a mangé un sandwich.
  • On faisait un BBQ, quand il a commencé à pleuvoir.
  • Il est né le 8 mars 2005.

Slide 27 - Tekstslide

Imparfait ou passé composé?
Bekijk de instructies van de oefenreviews (bladzijdes 7 en 8 van je boekje). Waar gebruik je straks de passé composé en waar de imparfait? Noteer dit alvast!
Voorbeeld (oefenreview 1):
1. Je stelt jezelf voor (naam, leeftijd, woonplaats, Nederland, zeg dat je in de eindexamenklas zit).
2. Vertel dat je op vakantie bent geweest naar Avignon in de periode van 11 t/m 20 oktober 2023.
3. Vertel dat jullie zijn verbleven in het appartement ”Vue du pont”.
Beschrijf nu het appartement.

Slide 28 - Tekstslide

Een gewoonte
Een beschrijving
Een handeling van onbepaalde duur
Je me levais toujours à 7h.
Nous regardions un film à la télé.
La rue était vide, 
il faisait chaud.

Slide 29 - Sleepvraag