10.4-1 Stoffentransport

10.4 Stoffentransport
deel 1
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

10.4 Stoffentransport
deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Bij een proefpersoon wordt op drie verschillende plaatsen de bloeddruk gemeten. De resultaten zijn achtereenvolgens 20, 70 en 150 mmHg. In de figuur zijn de plaatsen I t/m III aangegeven. Op welke plaatsen is, gezien de bovengenoemde meetresultaten, achtereenvolgens gemeten?

Slide 2 - Tekstslide

Van verschillende bloedvaten van de grote bloedsomloop van de mens worden de volgende gegevens verzameld:

1) de stroomsnelheid van het bloed in deze bloedvaten
2) de hoeveelheid elastische vezels in de wand van deze bloedvaten
3) de permeabiliteit van de wand van deze bloedvaten
4) de bloeddruk in deze bloedvaten.

De resultaten zijn weergegeven in vier diagrammen in de afbeelding.
Welk diagram hoort bij welke gegevens?

Slide 3 - Tekstslide

Doel en begrippen 9.4
Je leert hoe het bloed zuurstuf vervoert

bloedplasma, bloedsamenstelling, voedingsstoffen, afvalstoffen, colloïd, rode beenmerg, stamcellen, rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes, zuurstoftransport, hemoglobinemoleculen, oxihemoglobine, oxigenatie, myoglobine, pO2, pCO2, Bohr-effect


Slide 4 - Tekstslide

Samenstelling bloed

Slide 5 - Tekstslide

Samenstelling bloed

Slide 6 - Tekstslide

Bloedcellen
Rode bloedcellen: zuurstoftransport
Witte bloedcellen: afweer
Bloedplaatjes: bloedstolling

Elke dag ontstaan in het rode beenmerg 2x1011 bloedcellen uit stamcellen
Elke dag wordt een zelfde aantal afgebroken in milt en lever.



Slide 7 - Tekstslide

Zuurstoftransport
Klein deel opgelost in het bloedplasma: 3 mL O2/L.
De rest wordt vervoerd door rode bloedcellen (200 mL O2/L).
Rode bloedcellen hebben geen kern maar wel 200 tot 300 miljoen hemoglobine moleculen per cel.

Slide 8 - Tekstslide

Hemoglobine

Slide 9 - Tekstslide

Hemoglobine
Elk hemoglobine-molecuul kan vier O2 moleculen binden.
Dan ontstaat HbO2 = oxihemoglobine
De binding van hemoglobine aan zuurstof is een oxigenatie waardoor de binding ook makkelijk kan loslaten.
De bindingsreactie is een evenwichtsreactie.
                                    Hb + O2 <-> HbO2

Slide 10 - Tekstslide

Hemoglobine
Hemoglobine is een bijzonder eiwit: afhankelijk van de omstandigheden bindt het sterker/ minder sterk aan zuurstof.
De evenwichtsreactie zal dus soms meer aan de Hb kant liggen en soms meer aan de HbO2 kant. Hoe meer het evenwicht aan de HbO2 kant ligt hoe hoger het % HbO2 moleculen tov Hb moleculen: hoe hoger het verzadigingspercentage.
                               

Slide 11 - Tekstslide

Verzadigingspercentage
Belangrijke omgevingsfactor die het verzadigingdpercentage van Hb bepaalt is de zuurstofconcentratie (pO2) van de omgeving. 
Bij een hoge zuurstofconcentratie (in de longen) is er een hoog verzadigingspercentage, bij een lage zuurstofconcentratie (in de spieren/ weefsels) een laag verzadigingspercentage. 

                               

Slide 12 - Tekstslide

Verzadigingspercentage (BINAS 83D)

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de verzadiging van hemoglobine in de longen bij een pO2 van 14 kPa?

Slide 14 - Open vraag

Wat is de verzadiging van hemoglobine in de spieren bij een pO2 van 4 kPa?

Slide 15 - Open vraag

Dus hoeveel zuurstof wordt in de spieren afgegeven?
100% is 20mL per 100 mL

Slide 16 - Open vraag

Myoglobine
In de spieren zit myoglobine.
Dit bindt bij lage zuurstofspanningen beter aan zuurstof dan hemoglobine.  Dit is handig om in de spieren extra zuurstof over te nemen van Hb. 

Slide 17 - Tekstslide

Foetaal hemoglobine
In ongeboren kind: foetaal hemoglobine dat net iets beter zuurstof bindt dan hemoglobine: kan daardoor in de placenta het zuurstof overnemen van de hemoglobine van de moeder.

Slide 18 - Tekstslide

Bohr effect
De eigenschappen van hemoglobine veranderen onder invloed van temperatuur, CO2 concentratie en zuurgraad waardoor de zuurstofafgifte in de spieren nog hoger wordt.
Hardwerkende spieren hebben een hogere temperatuur, meer CO2 en een lagere pH (hogere zuurgraad). 

Slide 19 - Tekstslide

Temperatuur
Bij een hogere temperatuur verschuift de curve naar rechts.
Bij hogere temperaturen wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 20 - Tekstslide

pCO2
Bij een hogere CO2 concentratie verschuift de curve naar rechts.
Bij meer CO2 wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 21 - Tekstslide

pH
Bij een lagere pH waarde verschuift de curve naar rechts.
In een zuurder milieu wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 22 - Tekstslide

Het Bohr effect
In beenspieren van een mens heersen de volgende omstandigheden:
- in rust: pO2 = 5,0 kPa, pCO2 = 5,3 kPa
- in actie: pO2 = 3,0 kPa, pCO2 = 8,0 kPa
In de haarvaten van deze spieren komt bloed binnen waarvan de pO2 = 14 kPa en de pCO2 = 2,7 kPa. 
Bereken hoeveel ml O2 per 100 mL bloed in actie meer wordt afgegeven door het Bohr effect dan in rust.

Slide 23 - Tekstslide

Het Bohr effect
Bloed: verzadigingspercentage: 98% 
Spieren in rust: verzadigingspercentage 70%
Afgifte in rust: 98-70=28% 
Spieren in actie: verzadigingspercentage 32%
Afgifte in actie: 98-32=66%
66-28=32% *20 mL/100mL = 6,4 mL/ 100mL

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video