BEG 3 : les 2 gesprek voeren / oefenen

Het professionele gesprek
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Het professionele gesprek

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
  • Lesdoelen
  • Huiswerk / Boom Licentie
  • Herhaling theorie
  • Valkuilen gesprek
  • Oefenen gesprek


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les heb je geoefend met het voeren van een gesprek.
  • Aan het einde van de les licht je toe welke valkuilen er zijn tijdens het voeren van een gesprek.

Slide 3 - Tekstslide

Welke doelen zijn er bij een gesprek?

Slide 4 - Open vraag

Doelen gesprek
Het gespreksdoel zegt iets over dat wat je wilt bereiken tijdens een gesprek.
Je hebt verschillende soorten gespreksdoelen:
  • Kennisdoel: Welke informatie wil ik de ander geven? Welke informatie wil ik van de ander ontvangen? 
  • Houdingsdoel: wil je de mening en de gevoelens van de ander beïnvloeden
  • Gedragsdoel: wil je het gedrag van de ander beïnvloeden

Slide 5 - Tekstslide

Welke fases zijn er bij het voeren van een gesprek?

Slide 6 - Open vraag

Structuur van het gesprek
  • De voorbereidingsfase.
  • De aanloopfase. 
  • De planningsfase.
  • De themafase. 
  • De slotfase.

Slide 7 - Tekstslide

Valkuilen gesprek
Als je communiceert met anderen is er een aantal valkuilen waar je niet in moet trappen. Deze valkuilen hebben geen goed effect op de communicatie met de ander. Veel voorkomende valkuilen zijn:
  • diagnosticeren
  • het halo-effect
  • het horn-effect
  • foutief interpreteren
  • moraliseren
  • het hebben van een vooroordeel
  • uitgaan van stereotype.

Slide 8 - Tekstslide

Diagnosticeren
Diagnosticeren: 
Dit wil zeggen dat je conclusies trekt over een situatie zonder dat je eigenlijk precies weet wat er aan de hand is.

Slide 9 - Tekstslide

Halo- en horn-effect
Het halo-effect betekent dat je bij de persoon met wie je in contact bent, een positief punt opvalt, waardoor je meer positieve eigenschappen aan hem toeschrijft.

Het horn-effect betekent dat je bij de persoon met wie je in contact bent een negatief punt opvalt, waardoor je meer negatieve eigenschappen aan hem koppelt.

Slide 10 - Tekstslide

Foutief interpreteren en moraliseren
Foutief interpreteren betekent dat je een andere betekenis geeft aan de woorden van de ander. Hierdoor kan miscommunicatie ontstaan. 'ooooow, ik dacht dat je iets heel anders bedoelde...' 

Moraliseren wil zeggen dat je tijdens een gesprek de ander vertelt wat hij volgens jou moet doen. 'Neem gewoon je medicijnen dan komt het wel goed.'

Slide 11 - Tekstslide

Vooroordeel en stereotype
Een vooroordeel is een mening die niet op feiten gebaseerd is. Je oordeelt over iemand of een groep terwijl je de personen zelf helemaal niet kent.

Een stereotype wil zeggen dat er een vaststaand beeld bestaat van een groep of een individu. Je neemt eigenlijk zomaar iets aan.

Slide 12 - Tekstslide

Ezelsbruggetjes
  • ANNA meenemen is een ezelsbruggetje waarbij de letters staan voor Altijd Navragen, Nooit Aannemen.
  • Maak je niet DIK is een ezelsbruggetje dat staat voor Denk In Kwaliteiten.
  • Doe als een KOE is een ezelsbruggetje dat staat voor Kaken Op Elkaar.
  • HELD is een ezelsbruggetje dat staat voor Herkennen, Erkennen, Loslaten en Doorgaan.
  • Smeer NIVEA is een ezelsbruggetje dat staat voor Niet Invullen Voor Een Ander. Je kunt de gedachten van de ander niet lezen.
  • OEN is een ezelsbruggetje dat staat voorstaat voor Open, Eerlijk en Nieuwsgierig
  • OMA is een ezelsbruggetje dat staat voor Oordelen, Meningen en Adviezen.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht oefenen gesprekstechniek
  • De klas wordt verdeeld in tweetallen.
  • Elk tweetal krijgt een A of een B
  • Iedereen met een A krijgt een instructie van mij op de gang.
  • Iedereen met een B krijgt een instructie van mij op de gang. 
  • Hierna gaan A en B 2 minuten in gesprek met elkaar
timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

Nabespreken opdracht
  • Degene met een A in het gesprek: Wat voelde jullie tijdens het gesprek?
  • Degene met een B  in het gesprek: Wat voelde jullie tijdens het gesprek?
  • Wat hebben jullie hiervan geleerd? Wat hebben jullie geoefend met dit gesprek?

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht Gesprek voeren
Stap 1:
Maak koppels (A, B). De B's gaan de gang op en bedenken iets waar ze enthousiast over kunnen vertellen: bv hun hobby.
Instructie A's: als B dadelijk zijn verhaal doet, luister je aandachtig, maar na 30 seconden verbreek je subtiel het contact: wegkijken, niet meer luisteren, etc. Dat is niet eenvoudig, maar doe het toch. En doe het subtiel!
Haal de B's binnen en laat ze 2 minuten praten. Bespreek na.
Stap 2:
De A's gaan de gang op met dezelfde instructie. Instructie B's: neem na 30 seconden subtiel het gesprek over: “Oh, daar is mijn neef ook geweest”! En vervolgens ga je daar over vertellen.
Haal de A's binnen en laat ze 2 minuten praten. Bespreek na.

Slide 16 - Tekstslide