H2 Cellen les 2

Herhaling: welk organel bevat DNA en maakt RNA?
A
Mitochondriën
B
Celkern
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Ribosomen
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling: welk organel bevat DNA en maakt RNA?
A
Mitochondriën
B
Celkern
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Ribosomen

Slide 1 - Quizvraag

Herhaling: welk organel maakt eiwitten?
A
Mitochondriën
B
Golgi systeem
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Ribosomen

Slide 2 - Quizvraag

Herhaling: welk organel doet de verbranding en maakt energie vrij voor de cel?
A
Mitochondriën
B
Celmembraan
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Lysosoom

Slide 3 - Quizvraag

Herhaling: Een cel onder een microscoop lijkt 0,3 mm dik. De microscoop heeft een vergroting van 100 keer. Hoe dik is de cel?
A
0,3/100=0,003 mm, dat is 3 micrometer
B
0,3/100=0,003 mm, dat is 3 nanometer
C
100/3=33,33 mm
D
3/1000=0,0003 mm, dat is 0,3 micrometer

Slide 4 - Quizvraag

Welke eigenschap hoort bij welk organisatieniveau?
Populatie
Organisme
Orgaan
Cel
Is inprenting bij vogels permanent?
Op welke mannen vallen de vrouwen
Hoe wordt urine gemaakt?
Welk effect heeft een hormoon op de verbranding?

Slide 5 - Sleepvraag

2.2

Slide 6 - Tekstslide

Noem twee verschillen tussen DNA en RNA

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Volgende dia = filmpje
Belangrijk als je deze les zelfstandig doorwerkt!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Waarvoor wordt RNA gebruikt in de cel?
A
Om erfelijke informatie op te slaan in de celkern
B
Als kopie van DNA, zodat DNA in de kern kan blijven
C
Om DNA van te maken
D
Als kopie van DNA, zodat de ribosomen de code kunnen lezen

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent translatie?
A
hetzelfde als transcriptie
B
het aflezen van RNA door een ribosoom om eiwit te maken
C
het maken van een afschrift van het DNA: het RNA
D
het opvouwen van een eiwit

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel basen van het RNA vormen samen de code voor één aminozuur in een eiwit?
A
1
B
3
C
9
D
1000

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk bij deze les
Vraag 23 t/m 29 (2.2)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video