straling klas 3

straling
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

straling

Slide 1 - Tekstslide

soorten straling

Slide 2 - Woordweb

welke lichtstralen zijn zichtbaar
A
infrarood
B
ultraviolet
C
spectrum
D
röntgenstraling

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de gevaarlijkste straling?
A
Röntgenstraling
B
Ultraviolet
C
Infrarood
D
Gammastraling

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen bestraling en besmetting?
A
Er is geen verschil tussen bestraling en besmetting
B
Bestraling is blootstelling aan straling van een bron ergens anders, besmetting is wanneer de bron van straling in of op je lijf zit
C
Bestraling is alleen therapeutisch, besmetting is alleen diagnostisch
D
Bestraling is alleen diagnostisch, besmetting is alleen therapeutisch

Slide 5 - Quizvraag

Het bestralen van tumoren gebeurd met alphastraling
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Een kankergezwel kun je behandelen door het van buitenaf te bestralen. Een patiënt ligt op zijn rug in het bestralingsapparaat.

Hoe wordt het gezwel in het lichaam bestraald?
A
Alleen van bovenaf
B
Alleen van onderaf
C
Alleen van de zijkanten
D
Van alle kanten

Slide 7 - Quizvraag


Welke straling is het gevaarlijkst bij bestraling van buitenaf?

A
alfastraling
B
bètastraling
C
gammastraling

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van bestraling?
A
Als er van buitenaf alfastraling op je lichaam valt.
B
Als er van buitenaf ioniserende straling op je lichaam valt.
C
Als er van binnenuit alfastraling in je lichaam komt.
D
Als er van een stralingsbron op of in je lichaam terechtkomt.

Slide 9 - Quizvraag

Alfastraling voor inwendige bestraling en gammastraling voor uitwendige bestraling
A
Juist
B
Onjuist
C
Aliens

Slide 10 - Quizvraag

De radioactiviteit van een stof (Becquerel) is een maat voor
A
hoeveel straling je ontvangt
B
hoeveel atoomkernen er vervallen
C
hoeveel radiogolven er worden uitgezonden
D
het aantal kerndeeltjes in de kern

Slide 11 - Quizvraag

Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen

Slide 12 - Quizvraag

Een elektron is een .....
A
negatief geladen deeltje
B
positief geladen deeltje
C
neutraal deeltje

Slide 13 - Quizvraag

Protonen hebben een:
A
Positieve lading
B
Negatieve lading
C
Neutrale lading

Slide 14 - Quizvraag

Het massagetal van dit isotoop is
A
3
B
6
C
7
D
10

Slide 15 - Quizvraag

radioactiviteit met je met een
A
becquerel meter
B
radio activiteit meter
C
geigerteller

Slide 16 - Quizvraag

Neutronen hebben een:
A
Positieve lading
B
Negatieve lading
C
Neutrale lading

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een isotoop?
A
zelfde atoomnummer, ander massagetal
B
ander atoomnummer, zelfde massagetal
C
zelfde atoom, ander atoomnummer
D
ander atoom, zelfde massagetal

Slide 18 - Quizvraag