Avoir + être + lidwoord

Herhaling grammaire
Avoirlidwoordenêtre 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herhaling grammaire
Avoirlidwoordenêtre 

Slide 1 - Tekstslide

Les buts
Aan het eind van deze les kan ik de werkwoorden être, avoir vevoegen en de lidwoorden toepassen. 

Slide 2 - Tekstslide

être = zijn
                                                             Ik ben       = Je suis                                                             Jij bent     = Tu es
Hij/zij/men is        = Il/elle/on est
                                Wij zijn         = Nous sommes
Jullie zijn / u bent             =  Vous êtes
Zij zijn                        = Ils/elles sont

Slide 3 - Tekstslide

Nous................au camping.
A
est
B
sont
C
êtes
D
sommes

Slide 4 - Quizvraag

Je............une fille
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 5 - Quizvraag

..................es francais?
Non, je.........anglais.
A
tu & suis
B
il & suis
C
elle & es
D
nous & est

Slide 6 - Quizvraag

Typ de juiste vorm van être:
Vous...........dans la tente.

Slide 7 - Open vraag

Et toi?
(jij bent =) ........à la plage?

Slide 8 - Open vraag

Wat weten jullie nog van avoir?
Avoir

Slide 9 - Woordweb

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Slide 10 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 12 - Quizvraag

avoir
je
A
je ai
B
j'ai
C
je suis
D
je fais

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 14 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 15 - Quizvraag

Test
            Welke lidwoorden zijn er in het Frans?
lidwoorden (FR)

Slide 16 - Woordweb

Lidwoorden
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
De/het
le
la
les
l’
l’
Een
un
une
des

Slide 17 - Tekstslide

Lidwoorden staan voor...
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een vrouwelijk woord?
A
le/un
B
la/une
C
les/des

Slide 19 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een woord in het meervoud?
A
le/un
B
la/une
C
les/des

Slide 20 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een mannelijk woord?
A
le/un
B
la/une
C
les/des

Slide 21 - Quizvraag

Un = een lidwoord. Welk lidwoord is ook mannelijk enkelvoud?
A
la
B
le
C
les
D
un

Slide 22 - Quizvraag

Kies uit: le, la,l' of les
J'ai un ordinateur. _____ ordinateur est beau
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 23 - Quizvraag

Kies uit: le, la,l' of les
C'est un ami. _____ ami est beau
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 24 - Quizvraag

Kies uit: le, la, l' of les
C'est une piscine. ______ piscine est bleue
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 25 - Quizvraag

Les devoirs
Apprendre: Grammaire D + H pour le 4 octobre

Slide 26 - Tekstslide