26 september

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Bespreken blz. 20, 22
  • Bespreken Erga 7, 8, 9, 10.
  • Kronos
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Bespreken blz. 20, 22
  • Bespreken Erga 7, 8, 9, 10.
  • Kronos

Slide 1 - Tekstslide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open vraag

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Tekstslide


Slide 4 - Open vraag

KOSMOS

Opdracht 20

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 22
  • a Πρωτον....’Επειτα
  • b τότε

Slide 6 - Tekstslide

Erga 7, 8, 9, 10.


Slide 7 - Tekstslide

Ergon 7
  • α aan het lidwoord ὁ, ἡ of τὸ 
  • β alle woorden met ὁ, zijn mannelijk, alle woorden met ἡ zijn vrouwelijk en alle woorden met τὸ zijn onzijdig. 
  • γ nee, lang niet altijd, want het land is in het Nederlands onzijdig en in het Grieks vrouwelijk (ἡ) en boom is in het Grieks blijkbaar onzijdig (τὸ) maar bij ons niet (het is niet: het boom).

Slide 8 - Tekstslide

Eron 8
  • 1 α meervoud 
  • β de mensen;
  • 2 α enkelvoud 
  • β de aarde;
  • 3 α enkelvoud 
  • β het werk/ de daad

Slide 9 - Tekstslide

Eron 8
  • 4 α meervoud 
  • β de bomen;
  • 5 α enkelvoud 
  • β de broer;
  • 6 α meervoud 
  • β de meisjes

Slide 10 - Tekstslide

Ergon 9
  • 1 τὰ ἔργα
  • 2 οἱ ποταμόι
  • 3 αἱ χώραι
  • 4 οἱ ἵπποι
  • 5 τὰ δώρα
  • 6 αἱ πέτραι

Slide 11 - Tekstslide

Ergon 10 
  • 1 Ouranos is een god.
  • 2 Gaia is een godin.
  • 3 De mens is een levend wezen.
  • 4 De goden zijn broers.
  • 5 Goden en godinnen zijn onsterflijk

Slide 12 - Tekstslide


KRONOS

Slide 13 - Tekstslide

Lees Hulpboek blz. 90.
Maak Ergon 11.  


Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 

Slide 16 - Tekstslide

Aan het werk.
  • Leer de vetgedrukte woorden op Taalboek blz. 27
  • Lees Taalboek blz. 28.
  • Maak Hulpboek blz. 22, opdr. 25, 26, 27.

Dit is ook huiswerk. 

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 19 - Open vraag

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 20 - Open vraag