LJ1, 4.7 Grammatica

Doel van deze les:
  • de woordsoorten bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel en telwoord benoemen.


  • Log alvast in op de LessonUp, de code staat linksonderin. 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doel van deze les:
  • de woordsoorten bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel en telwoord benoemen.


  • Log alvast in op de LessonUp, de code staat linksonderin. 

Slide 1 - Tekstslide

Woorden
 weliswaar​
​ constant​
​divers

Slide 2 - Tekstslide

weliswaar: toegegeven, wel​
Deze route is korter, maar weliswaar niet mooier.​
​constant: onveranderlijk, voortdurend​
Onze spieren worden constant gebruikt.​
divers: verschillend​
In dit museum kun je schilderijen zien van diverse schilders.​

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 4 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival

Slide 5 - Sleepvraag

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Vorige
week
zette
Lynn
haar
zakgeld
op
haar
spaarrekening.

Slide 6 - Sleepvraag

Welk telwoord is:

Honderdste
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 7 - Quizvraag

Welk telwoord is:

Veel
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Weektaak:

Slide 15 - Tekstslide

Het 6e lesuur zijn wij vrij.
wat is 6e?
A
telwoord
B
rangtelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Welk telwoord is:

Veel
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
Auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
Nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Welke woorden is/zijn voorzetsel(s)?
A
Op
B
Gisteren
C
Ik
D

Slide 19 - Quizvraag


A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Bladzijde 48

1,3,4,5,6,7,8,9.10,11,12,13,16,20

Slide 22 - Tekstslide