Hoofdstuk 6. Schakelingen

Hoofdstuk 6. Schakelingen
Paragraaf 1
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6. Schakelingen
Paragraaf 1

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling: Spanning
"kracht" waarmee de stroom door een draad wordt geduwd
Grootheid
Afkorting
Eenheid
Afkorting
Spanning
U
Volt
V

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: Stroomsterkte 
Hoeveelheid stroom per seconde
Grootheid
Afkorting
Eenheid
Afkorting
Stroomsterkte
I
Ampère
A

Slide 3 - Tekstslide

Weerstand
De hoeveelheid stroom die wordt tegengehouden
Grootheid
Afkorting
Eenheid
Afkorting
Weerstand
R
Ohm 
Ω

Slide 4 - Tekstslide

Weerstand Berekenen

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 6. Schakelingen
Paragraaf 2

Slide 6 - Tekstslide

Buitenlamp
Input: Sensor

proces: Verwerker

Output: Actuator


Slide 7 - Tekstslide

Buitenlamp
Sensor: produceert een elektrisch signaal dat informatie geeft over zijn omgeving aan de verwerker

Verwerker: verwerkt het signaal van de sensor en geeft informatie aan de actuator

Actuator: onderneemt actie/doet iets


Slide 8 - Tekstslide

LDR
Dit is een lichtafhankelijke weerstand (light dependant resistor) met
het symbool:                       

Toepassing: sensor in buitenlamp.

Werking:
  • weinig/geen licht -> hoge weerstand (R) -> weinig stroom (I)
  • (veel) licht -> kleine weerstand (R) -> veel stroom (I)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

NTC
NTC = Negatieve Temperatuurscoëfficiënt

Dit is een temperatuursafhankelijke weerstand
het symbool: 


Werking:
Hoe hoger de temperatuur -> hoe lager de weerstand (R)  -> grotere stroomsterkte (I)
Hoe lager de temperatuur -> hoe hoger de weerstand (R) -> lagere stroomsterkte (I)

Slide 12 - Tekstslide

Hoe hoger de temperatuur, 
hoe lager de weerstand.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Stroom begrenzen
Als er stroom loopt door de NTC, wordt de NTC warmer. Daardoor wordt de meting minder nauwkeurig.

Oplossing: een gewoon weerstandje in serie met de NTC.

Slide 15 - Tekstslide

De temperatuur stijgt bij een NTC
wat gebeurd er met de weerstand
A
hoger
B
gelijk
C
niks
D
lager

Slide 16 - Quizvraag

Als er licht op een LDR valt
wordt de weerstand
A
lager
B
hoger
C
gelijk
D
gebeurd er niks

Slide 17 - Quizvraag

In een fotocamera zit een NTC of een LDR
A
allebei
B
geen van beide
C
LDR
D
NTC

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekend LDR
A
light dependant resistor
B
Lost dependant resistor
C
light dark resistor
D
lost dark read

Slide 19 - Quizvraag

Een lamp springt aan als er iemand
aankomt wat heeft deze lamp nodig ?
A
LDR
B
LTS
C
NTC
D
MTS

Slide 20 - Quizvraag

Een buitenlamp die vanzelf aangaat
moet drie dingen hebben welke?
A
weerstand draad lamp
B
sensor lamp NTC
C
NTC LDR draad
D
sensor verwerker actuator

Slide 21 - Quizvraag

Hoofdstuk 6. Schakelingen
Paragraaf 3

Slide 22 - Tekstslide

Het relais
Het relais is een schakelaar die wordt bediend door een elektromagneet. 

Een elektromagneet bestaat uit een spoel en een ijzeren kern.

Slide 23 - Tekstslide

Elektromagneet
  • IJzeren kern is omwikkeld met koper (spoel).  
  • Je kan hierdoor een stroomsterkte laten lopen.

  • Hierdoor wordt het magnetisch; vandaar dat het ook een Noord en Zuidpool heeft.

Slide 24 - Tekstslide

Elektromagneet & stroomsterkte
Grote stroomsterkte = groot magnetisch veld
Kleine stroomsterkte  = klein magnetisch veld
Geen stroomsterkte= geen magnetisch veld

Slide 25 - Tekstslide

Relais

Slide 26 - Tekstslide

Relais
Wordt aangezet door een elektromagneet en heeft een:
  • Maakcontact
  • Breekcontact

Slide 27 - Tekstslide

Maakcontact

Is de relais aangesloten op het maakcontact is de stroomkring compleet; er kan stroom lopen
Lamp gaat aan

Slide 28 - Tekstslide

Breekcontact
Is de relais verbonden met het breekcontact is er geen complete stroomkringt; er kan geen stroom lopen. De verbinding is verbroken.
de lamp gaat uit

Slide 29 - Tekstslide

Relais
Een kleine stroomkring zet 
een grote stroomkring aan

Slide 30 - Tekstslide

Hoofdstuk 6. Schakelingen
Paragraaf 4

Slide 31 - Tekstslide

Symbool

Slide 32 - Tekstslide

Werking transistor
Drie aansluitpunten
 1) collector (C)
 2) basis (B)
 3) emitter (E)

Kleine stroom B naar E,
grote stroom C naar E

Slide 33 - Tekstslide

Een transistor heeft 2 stroomrichtingen:

  • Een kleine stroom van B naar E
  • Een grote stroom van C naar E

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Voordelen transistor
  • Kleiner dan een relais
  • goedkoper dan een relais
  • verbruikt minder elektrische energie

Slide 37 - Tekstslide

Nadelen transistor
  • Je kan er geen grote stroomkringen mee aanzetten (relais wel!)

  • Transistor heeft maar 1 stroomkring (minder veilig!), terwijl een relais er twee heeft; elk met een eigen spanningsbron (veiliger)

Slide 38 - Tekstslide