Communicatie 2

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

  • Coderen A en B hun boodschap dat ze vertellen wat ze wilden vertellen. Waaruit bleek dit?
  • Welke non verbale signaleren zag je bij A en B?
  • Luisterden A en B goed naar elkaar? Waaruit bleek dit?
  • Stelden A en B elkaar vragen als ze iets niet begrepen?
  • Waren er interpretatiefouten in de communicatie (miscommunicatie)?

Slide 4 - Tekstslide


Je meld je via whatsapp ziek bij je SLB'er.
Je SLB'er is de ...
A
Medium
B
Zender
C
Boodschap
D
Ontvanger

Slide 5 - Quizvraag


Je meld je telefonisch weer beter.
Je mobiel is de/het

A
Medium
B
Zender
C
Boodschap
D
Ontvanger

Slide 6 - Quizvraag

Wat is ruis?

Slide 7 - Open vraag

Het geheel van gewoonten, regels, ervaringen, normen en waarden waarop de ontvanger zijn denken en handelen baseert.

A
Externe ruis
B
Feedback
C
Referentiekader
D
Terugkoppeling

Slide 8 - Quizvraag


De ontvanger reageert op de boodschap van de zender.
De blauwe pijl staat dan voor ....
A
Ruis
B
Feedback
C
Referentiekader
D
Terugkoppeling

Slide 9 - Quizvraag

  • Als de zender een boodschap geeft, heeft hij een bedoeling met zijn boodschap.
  • Een boodschap bestaat altijd uit een inhoud en een bedoeling. 


  • Soms is de inhoud van de boodschap hetzelfde als de bedoeling.
  • Bijvoorbeeld:“Hoe gaat het met je?”

  • Soms is de inhoud van de boodschap anders dan de bedoeling.
  • Bijvoorbeeld:“Wat ben je aan het doen met je telefoon?” (docent – student)

Slide 10 - Tekstslide

Je communiceert altijd met een bedoeling. 
Je kunt in communicatie daarin twee zaken van elkaar scheiden:
  • Inhoudsniveau: de letterlijke inhoud van de boodschap.
  • Betrekkingsniveau: het gaat erom hoe de boodschap moet worden opgevat.


  • Soms kunnen deze twee dingen van elkaar verschillen. 

Slide 11 - Tekstslide

  • Een eigen uitleg geven aan een boodschap, een opvatting.

  • Als mensen vaak iets anders zeggen dan ze bedoelen, hoe weet je dan hoe je de boodschap moet opvatten? 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video


Een duimpje omhoog is....
A
Verbale communicatie
B
Non verbale communicatie

Slide 14 - Quizvraag

Verbale communicatie: breng je een boodschap over met woorden. Dat kan schriftelijk en mondeling. Het gaat vooral om de inhoud van de boodschap.




Slide 15 - Tekstslide

Non verbale communicatie: breng je een boodschap over zonder woorden. Dat kan op verschillende manieren: 
  • Door gedrag. 
  • Met gezichtsuitdrukkingen. 
  • Met stemvolume.
  • Met houding.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Discussie voeren is
A
Eenzijdige communicatie
B
Meerzijdige communicatie

Slide 20 - Quizvraag

  • Eenzijdige communicatie: De zender brengt een boodschap over naar de ontvanger en de ontvanger geeft geen waarneembare feedback.

  • Meerzijdige communicatie:  Zenders en ontvangers staan met elkaar in contact.

Slide 21 - Tekstslide

Nieuws luisteren via de radio is
A
Eenzijdige communicatie
B
Meerzijdige communicatie

Slide 22 - Quizvraag

  • Schrijven wat je ziet mbt verbale en non verbale communicatie.
  • Schrijf telkens op hoe je de boodschap van de docent opvat opgevat. 

Slide 23 - Tekstslide

  • Johan zal iets zeggen als: “Dat verkeerslicht staat op groen”. Wat bedoeld Johan hiermee?

Slide 24 - Tekstslide

Beschrijf een situatie waarin jij verkeerd werd begrepen door een ontvanger en er sprake was van miscommunicatie. 

  • Ga in sub groepjes van 3 personen.

  • Vertel elkaar de situatie. Kies een situatie uit. 

  • In welke fase van het communicatieproces lag naar jullie idee de oorzaak van dit onbegrip. Waarom? 

  • Wat had er moeten gebeuren, volgens jullie, om dit onbegrip te voorkomen? Waarom?
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide