H7 Paragraaf 2, Werken in Duitsland en Frankrijk

Paragraaf 7.2, Werken in Duitsland en Frankrijk
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 7.2, Werken in Duitsland en Frankrijk

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen
Voor we gaan beginnen met een nieuwe paragraaf, gaan we eerst kijken wat jullie nog weten van de vorige les. 

Slide 2 - Tekstslide

Vanaf welke hoogte noemen we een berg een hooggebergte?
A
500 meter
B
1000 meter
C
1500 meter
D
5000 meter

Slide 3 - Quizvraag

Welke omschrijving past het beste bij Frankrijk?
A
Eenheidsstaat, spreken Frans en weinig relief
B
Federatie, spreken Frans en veel relief
C
Eenheidsstaat, spreken Frans en veel relief
D
Federatie, spreken Frans en weinig relief

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van natuurlijke bevolkingsgroei?
A
Als er meer geboortes zijn dan sterfte in een land
B
Als er meer sterfte is dan geboorte in een land
C
Als er meer mensen komen wonen, dan er vertrekken
D
Als er meer mensen vertrekken dan er komen wonen

Slide 5 - Quizvraag

Welke omschrijving past het beste bij Duitsland?
A
Eenheidsstaat, spreken Duits en de hoofdstad is Wenen
B
Federatie, spreken Duits en de hoofdstad is Berlijn
C
Eenheidsstaat, spreken Duits en de hoofdstad is Berlijn
D
Federatie, spreken Duits en de hoofdstad is Bremen

Slide 6 - Quizvraag

Waar mogen Duitse deelstaten zelf over beslissen?
A
Defensie en welke vreemde taal op school
B
Buitenlandse zaken en de aanleg van een fietspad
C
Handel met Rusland en de aanleg van een fietspad
D
De aanleg van een fietspad en welke vreemde taal op school

Slide 7 - Quizvraag

Bestaansmiddelen
Alle soorten werken noemen we bestaansmiddelen.
Deze kunnen we onderverdelen in drie sectoren. 
1. Landbouw, visserij en mijnbouw.
2. Industrie.
3. Dienstensector.

Slide 8 - Tekstslide

1ste sector
Landbouw, visserij en mijnbouw.
In deze sector halen mensen voedsel of grondstoffen uit de natuur. Beroepen zoals boer, mijnwerker, visser.
In arme landen werken er veel mensen in deze sector.

Slide 9 - Tekstslide

2de sector
De industrie.
In deze verwerken mensen grondstoffen in fabrieken of werkplaatsen. Ze maken er producten van. 

Slide 10 - Tekstslide

3de sector
De dienstensector.
Hierin verlenen mensen diensten, denk aan onderwijs, horeca, banken en de zorg. In een rijk land werken er veel mensen in deze sector. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Bestaansmiddelen
Hiernaast zie je een wereldkaart met een aantal landen en hun bestaansmiddelen. Je kunt meestal zien aan de bestaansmiddelen of een land rijk is of arm. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Landbouw
Grote delen van Europa zijn geschikt voor landbouw.
Landbouw bestaat uit akkerbouw en veeteelt. 
Bij een goed vruchtbare bodem wordt er vaak gedaan aan akkerbouw, het verbouwen van gewassen. 
Bij een natte bodem is veeteelt, het houden van dieren voor melk en vlees, geschikter. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Loss
In Duitsland en Frankrijk liggen gebieden met lossgrond. Dit ligt ook in Zuid-Limburg. Deze grondsoort is heel fijn en goed geschikt voor akkerbouw. 

Slide 18 - Tekstslide

Minder geschikt
In minder geschikte gebieden, waar de grond bijvoorbeeld te nat is of te veel relief, vind je veel veeteelt. 

Slide 19 - Tekstslide

Tuinbouw
Tuinbouw vind je vooral bij grote steden. In de tuinbouw worden groente en fruit geteeld. Deze gewassen bederven snel en moeten dichtbij de stad verbouwd worden. 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is geen beroep uit de eerste sector?
A
Boer
B
Visser
C
Ambtenaar
D
Mijnwerker

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen beroep uit de tweede sector?
A
Lasser
B
Chauffeur
C
Bouwvakker
D
Bakker

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen beroep uit de derde sector?
A
Veehouder
B
Leraar
C
Ambtenaar
D
Winkelier

Slide 23 - Quizvraag

In welke sector werken veel mensen als een land arm is?
A
Eerste
B
Tweede
C
Derde
D
Alle drie

Slide 24 - Quizvraag

Wat is landbouw?
A
Akkerbouw en industrie
B
Veeteelt
C
Veeteelt en industrie
D
Akkerbouw en veeteelt

Slide 25 - Quizvraag

Industrie
Dit is de tweede sector. In de industrie wordt er van de grondstoffen uit de eerste sector een product gemaakt. Je hebt lichte en zware industrie. Zware industrie zit vaak bij een zeehaven of een gebied waar veel steenkool of ijzererts in de grond zit. Zo ontstonden steden als Lille en het Duitse Ruhr-gebied.

Slide 26 - Tekstslide

Duitse producten
Duitsland heeft een grote industrie waar veel mensen werken. Er worden in Duitsland veel auto's gebouwd, machines en andere technische producten. 

Slide 27 - Tekstslide

Franse producten
De Franse industrie is iets minder groot. In Frankrijk worden vooral vliegtuigen, auto's, en medicijnen  gemaakt. 

Slide 28 - Tekstslide

Minder werk
In de tweede sector is in Europa  en de VS steeds minder werk. Veel werk gebeurd met machines of het productie werk verhuisd naar landen waar het produceren goedkoper is. Zoals bijvoorbeeld China en Brazilie.

Slide 29 - Tekstslide

Derde sector
De derde sector is de dienstensector. Mensen in deze sector verlenen diensten aan anderen. In Frankfurt zitten kantoren van de belangrijkste banken ter wereld en in Parijs de meeste ambtenaren in Frankrijk. Want daar zetelt de regering en zitten alle ministeries. 

Slide 30 - Tekstslide

Hoe heet het grootste Duitse industriegebied?
A
Munchen
B
Ruhr-gebied
C
Berlijn
D
Elbe

Slide 31 - Quizvraag

Waar zit in Duitsland het belangrijkste centrum voor de derde sector?
A
Leipzig
B
Frankfurt
C
Wolfsburg
D
Dortmund

Slide 32 - Quizvraag

Waarom ontstond industrie vroeger veel bij mijnbouw?
A
Omdat daar veel mensen woonden
B
Dat zat dichtbij een haven
C
De grondstoffen uit de mijnen waren zwaar en moeilijk te verplaatsen
D
Omdat daar de markt ook zat

Slide 33 - Quizvraag

Waar zit in Frankrijk het belangrijkste centrum voor de derde sector?
A
Lille
B
Bordeaux
C
Marseille
D
Parijs

Slide 34 - Quizvraag

Waarom verdwijnt er veel werk uit de tweede sector?
A
Niemand wil het werk doen
B
Wordt overgenomen door machines en gaat naar het buitenland
C
Wordt overgenomen door machines
D
Is geen vraag meer naar producten

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste Duitse uitvoerproduct?
A
Wijn
B
Vliegtuigen
C
Auto's
D
Voetbal

Slide 36 - Quizvraag

Einde
Hoe vond je de les?
Volgende week gaan we verder met een nieuwe LessonUp.
Fijne dag nog en succes met je PTO 3 opdrachten

Slide 37 - Tekstslide