Latijn werkwoord alle verleden tijden

Latijn
werkwoord - meer verleden tijden
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Latijn
werkwoord - meer verleden tijden

Slide 1 - Tekstslide

Opzet
  • vertaling verleden tijden
  • kenmerken verleden tijden
  • oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Welke vertaling hoort bij welke tijd?
plusquam perfectum
imperfectum
perfectum
ik doe
hij deed
1. wij kwamen
2. wij zijn gekomen
1. jij deed
2. jij hebt gedaan
jullie komen
zij kwamen
zij mocht
jullie hadden gekund
ik had gedaan
zij waren gekomen

Slide 3 - Sleepvraag

Vertaling van de tijden
perfectum
imperfectum
plusquam perfectum
tijd
1. verleden
2. volt. tegenw.
verleden
voltooid verl.
voorbeeld
vertaling
1. ik zag
2. ik heb gezien
ik zag
ik had gezien

Slide 4 - Tekstslide

Welke vorming hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
plusq. pf.
stam + uitgang
stam + ba + uitgang
pf-stam + pf-uitgang
pf-stam + era + uitgang

Slide 5 - Sleepvraag

Vorming van de tijden
plusquam pf.
imperfectum
perfectum
vorming
pf-stam + era + uitgang
stam + ba + uitgang
pf-stam + pf-uitgang
voorbeeld
vid-era-t
(hij had gezien)
vide-ba-t
(hij zag)
vid-it
(1. hij zag 2. hij heeft gezien)
N.B. pf-stam is (1) stam + v of (2) andere stam

Slide 6 - Tekstslide

Uitgangen
herhalen personen
uitgangen plusquam perfectum = imperfectum

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoord - personen
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
jullie
wij
zij
ik
hij/zij/het
jij

Slide 8 - Sleepvraag

Uitgangen - impf. = plus pf.
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
tis
mus
nt
m
t
s

Slide 9 - Sleepvraag

Overzicht uitgangen
prae
impf = pl pf
perf
1e ev
ik
-o
-m
-i
2e ev
jij
-s
-s
-isti
3e ev
hij/zij/het
-t
-t
-it
1e mv
wij
-mus
-mus
-imus
2e mv
jullie
-tis
-tis
-istis
3e mv
zij
-nt
-nt
-erunt

Slide 10 - Tekstslide

aedificaverant
A
hij heeft gebouwd
B
zij hebben gebouwd
C
zij hadden gebouwd
D
geen van deze antwoorden

Slide 11 - Quizvraag

occultavisti
A
jij verbergt
B
jij verborg
C
jij hebt verborgen
D
jij had verborgen

Slide 12 - Quizvraag

spectaverunt
A
zij zien
B
zij zagen
C
zij hadden gezien
D
geen van deze antwoorden

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent 'spectaverunt' nog meer behalve 'zij zagen'?

Slide 14 - Open vraag

aperueram
A
ik ben verschenen
B
ik was verschenen
C
ik heb geopend
D
ik had geopend

Slide 15 - Quizvraag

currit
A
hij rent
B
hij rende
C
hij heeft gerend
D
hij had gerend

Slide 16 - Quizvraag

cucurrit
A
hij rent
B
hij rende
C
hij heeft gerend
D
hij had gerend

Slide 17 - Quizvraag

cucurrerat
A
hij rent
B
hij rende
C
hij heeft gerend
D
hij had gerend

Slide 18 - Quizvraag

deleveramus
A
wij vernietigen
B
wij hadden vernietigd
C
wij waren vernietigd
D
geen van deze antwoorden

Slide 19 - Quizvraag

caretis
A
jij miste
B
jij hebt gemist
C
jij had gemist
D
geen van deze antwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent 'caretis' dan wel?

Slide 21 - Open vraag