Kennistoets Module Basis Geneesmiddelenkennis

Kennistoets Module Basis Geneesmiddelenkennis
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
medische kennisMiddelbare school

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kennistoets Module Basis Geneesmiddelenkennis

Slide 1 - Tekstslide

Kennistoets Module Basis Geneesmiddelenkennis
Je kunt deze kennistoets maken als je de volgende LessonUps bij Module Basis Geneesmiddelenkennis hebt doorlopen:
- Een geneesmiddel
- Toedieningsvormen
- Het recept

Deze kennistoets bevat 15 vragen
Veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de stofnaam van een geneesmiddel?
Dat is de naam van een geneesmiddel...
A
Die de fabrikant eraan geeft
B
Waarmee het middel internationaal bekend is

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met substitutiebehandeling?
Het geneesmiddel...
A
behandelt de oorzaak
B
bestrijdt de symptomen
C
vervangt lichaamseigen stoffen
D
voorkomt een ziekte

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je de behandelmethode waarbij paracetamol wordt gebruikt om koorts te bestrijden?
A
Causale behandeling
B
Preventieve behandeling
C
Substitutiebehandeling
D
Symptomatische behandeling

Slide 5 - Quizvraag

Hoe noem je geneesmiddelen die je zonder recept kunt verkrijgen?
Meerdere antwoorden zijn goed!

A
AV geneesmiddelen
B
OTC geneesmiddelen
C
UR geneesmiddelen
D
Zelfzorgmiddelen

Slide 6 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met de indicatie van een geneesmiddel?
A
De reden om een geneesmiddel te gebruiken
B
De reden waarom een middel niet gebruikt mag worden
C
Een ongewenste werking
D
Wisselwerking tussen geneesmiddelen

Slide 7 - Quizvraag

Hoe noem je het als een zwangere vrouw een geneesmiddel NIET mag gebruiken?
A
Bijwerking
B
Contra-indicatie
C
Indicatie
D
Interactie

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting R op een recept?
A
Recept
B
Recipe
C
Remedie
D
Remissie

Slide 9 - Quizvraag

Wat schrijf je achter de letter S op een recept?
A
De naam van het geneesmiddel
B
De toedieningsvorm
C
Het aantal
D
Het gebruik van het geneesmiddel

Slide 10 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met oraal?
A
In de mond
B
In de neusholte
C
Per injectie
D
Via de longen

Slide 11 - Quizvraag

Insuline wordt subcutaan geïnjecteerd. Wat wordt bedoeld met subcutaan?
A
In de huid
B
In de spier
C
Onder de huid
D
Via de huid

Slide 12 - Quizvraag

Welke toedieningsvorm is GEEN orale toediening?
A
Capsule
B
Drank
C
Tablet
D
Zetpil

Slide 13 - Quizvraag

Welke toediening is een lokale toediening?
A
Cutaan
B
Oraal
C
Rectaal
D
Parenteraal

Slide 14 - Quizvraag

Hoe wordt een sublinguaal tablet gebruikt?
A
Op de huid
B
Onder de tong
C
Via het rectum
D
Via injecties

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een suppositorium?
A
Capsule
B
Neussray
C
Tablet
D
Zetpil

Slide 16 - Quizvraag

Via welke toedieningsvorm kan een geneesmiddel cutaan worden gebruikt?
A
Capsule
B
Inhalator
C
Tablet
D
Zalf

Slide 17 - Quizvraag

Einde Kennistoets 

Slide 18 - Tekstslide