functies skelet

Les 4 keuzedeel fitness
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 4 keuzedeel fitness

Slide 1 - Tekstslide

Welke trainingsmethode is erg geschikt voor als je meer kracht wilt krijgen?
A
kracht uithoudingsvermogen
B
extensieve interval
C
maximale krachttraining
D
hypertrofie

Slide 2 - Quizvraag

Hoe train ik hypertrofie?

Slide 3 - Woordweb

Hoofdstuk 4

Slide 4 - Tekstslide

Functies skelet? 

Slide 5 - Tekstslide

Geeft bescherming aan de organen
Aanhechtingsplaats voor spieren, pezen en banden
Geeft mogelijk tot bewegen 
Geeft steun aan het lichaam 
Geeft vorm aan het lichaam 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Differentieren
Wat is dit ook alweer? 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Pull ups dan? 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Circuit (praktijkexamen) 
Kracht UHV 
10 - 25 hh
20-45% van de 1RM 
Spierversterkende oefeningen die leiden tot uitputting 

Slide 15 - Tekstslide

50 sec
Push ups 
Russian twist 
Backsquat (sandbag) 
Shoulder press 
Pull ups
Biceps curls elastiek 
Ander van het tweetal gaat springtouwen of planken 

Slide 16 - Tekstslide

Hfdst 4 Biomechanica 

Slide 17 - Tekstslide

De leer van krachten en het effect van krachten op het menselijke lichaam. 

Slide 18 - Tekstslide

We onderscheiden 4 verschillende krachten: 
 Fz Zwaartekracht

  Fn Normaalkracht

  Fi Traagheidskracht

  Fsp Spierkracht

Slide 19 - Tekstslide

Zwaartekracht Fz
Zwaartekracht is de kracht die ontstaat door de aantrekkingskracht van de aarde.


Op een weegschaal zie je precies met hoeveel kracht de aarde je aantrekt.
Bijvoorbeeld: Een kettlebell weegt 16 kg en duwt dus met dat gewicht op de aarde.



Slide 20 - Tekstslide

Normaalkracht 
 Wanneer er alleen zwaartekracht zou zijn en geen tegengestelde kracht, dan zou je door de aarde heen zakken. Deze tegengestelde kracht (die ons terug duwt) noemen we normaalkracht (fn).
 

 Sta je op een tafel, dan duwt de tafel je terug met een normaalkracht die even groot is als de zwaartekracht.
 Is de FZ groter, dan zak je door de tafel.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Spierkracht

Spierkracht kan worden ingezet om zwaartekracht op te heffen. Als je maar genoeg spierkracht hebt, dan kun je meer kracht leveren dan de grootte van dat gewicht.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Traagheidskracht 
 Het kost meer energie een voorwerp ik beweging te brengen dat stilstaat, dan iets dat al beweegt.

 Op de schommel iemand van 100 kg in beweging brengen kost meer energie dan iemand van 50 kg. Maar als hij eenmaal in beweging is, dan merk je het nauwelijks nog…

 Bij het tillen van een kettlebell is het begin het zwaarst. Bij het optillen van een gewicht van 16 kg is meer nodig dan 16 kg, want je moet ook kracht hebben om de versnelling naar boven te kunnen geven.



Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Moment berekenen
Een kracht heeft een grote en een richting en aangrijpingspunt.


Formule: M= d x F
Moment = kracht x arm




Slide 27 - Tekstslide

Dummbells

Arm: werkt naar beneden.

Afstand = hoe verder vh lichaam, hoe zwaarder het is

Moment wordt dus groter als F en d groter worden.

Slide 28 - Tekstslide

Hoe kun je het moment vergroten? Noem 2 manieren

Slide 29 - Woordweb

Evenwicht

Slide 30 - Tekstslide

Evenwicht en stabiliteit vergroten en hoe?  
1. Een groot steunvlak

2. Een laag zwaartepunt

3. Een zwaartepunt dat precies boven het midden van het steunvlak ligt

4. De vorm van het steunpunt. (4 tafelpoten stabieler dan 2).



Slide 31 - Tekstslide

Arbeid en vermogen
Wanneer een auto zo snel mogelijk een afstand in zo’n kort mogelijke tijd moet afleggen, ben je afhankelijk van het vermogen van de motor. (Dus de pk’s) 

Denk aan Max Verstappen. Hoe groter het vermogen, hoe meer arbeid er in minder tijd geleverd kan worden

Slide 32 - Tekstslide

Hoe groter het vermogen, hoe meer arbeid geleverd kan worden in minder tijd.

 

Oefening snel uitvoeren, dan is er sprake van MEER vermogen.
Oefening langzaam uitvoeren, dan MINDER vermogen.

Slide 33 - Tekstslide

Wat is Fz, Fn, Fi, Fsp, P, M, F, d?

Slide 34 - Woordweb

Oefentoets maken met elkaar 

Slide 35 - Tekstslide