Spelling

Voorkennis....  (herhalen)
In blok 1 t/m 4 heb je de volgende onderdelen geleerd:
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd
-voltooid deelwoord
                                                                                      even oefenen!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voorkennis....  (herhalen)
In blok 1 t/m 4 heb je de volgende onderdelen geleerd:
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd
-voltooid deelwoord
                                                                                      even oefenen!

Slide 1 - Tekstslide

Ze helpt altijd met het huiswerk.

De spelling van helpt is:

A
goed
B
fout

Slide 2 - Quizvraag

Het werkstuk wordt te laat ingelevert.
Ingelevert is:...… omdat...….

Slide 3 - Woordweb

Jesse, komt je morgen op tijd?
Komt is:

A
goed
B
fout

Slide 4 - Quizvraag

De conciërge houdt de leerlingen goed in de gaten.

houdt is …… omdat ……..

Slide 5 - Woordweb

zelfstandig werken:
Maak opdr. 16 (blz. 227)

Je schrijft het dikgedrukte woord over. Als de spelling fout is, schrijf je de juiste spelling op. Zet erbij welke regel je hebt gebruikt.

Slide 6 - Tekstslide

Je weet wat een voltooid deelwoord is.
Je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is.

JE KUNT EEN VOLTOOID DEELWOORD GEBRUIKEN ALS EEN BIJVOEGLIJK NAAMWOORD!

Slide 7 - Tekstslide

voorbeeld 2
Ik heb een taart gebakken .....

de gebakken taart

Slide 8 - Tekstslide

voorbeeld 1
de arm is gebroken........

de gebroken arm

Slide 9 - Tekstslide

voorbeeld 3
ik heb de aardappels gekookt...

de gekookte aardappels

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het is dan geen werkwoord meer, maar vergelijkbaar met woorden als 'lang', 'groen' en 'sterk': het zegt iets over het woord dat erna komt.
Schrijf het zo gemakkelijk mogelijk. Zet er een e achter..... maar dat kan niet altijd!

Slide 12 - Tekstslide

Samen lezen....
blz. 228 - 229  spellingregels 

Slide 13 - Tekstslide

De foto is vergroot. 
De vergrote foto hangt in de hal. 

Ver-gro-te   lange klank, er gaat een o weg)

Slide 14 - Tekstslide

Het gebouw is verwoest. 
Het verwoeste gebouw staat er verlaten bij. 

Je ziet het ...... alleen een e erachter.

Slide 15 - Tekstslide

Het dier is gered.
Het geredde dier loopt weer in het bos.

ge-red-de   korte klank: extra d

Slide 16 - Tekstslide

Ik heb mijn hoofd gestoten. 
Het gestoten hoofd doet flink pijn.

de en blijft.....

Slide 17 - Tekstslide

voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Eindigt op EN
voltooid deelwoord gebruikt als bevoegelijk naamwoord.
Korte klank, dubbele medeklinker.
voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
Lange klank, er verdwijnt een klinker.
Het ....... (bakken) brood
De ..... (redden) drenkeling
De ..... (breken) arm
Het ... (zinken) schip
Het ... (witten) plafond
Het goed ..... (raden) getal

Slide 18 - Sleepvraag

De man is gered.

De …… man
A
geredde
B
gerede

Slide 19 - Quizvraag

De appel is verrot.

De ….. appel

A
verrote
B
verrotte

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb de film bekeken.

De …. film
A
bekeke
B
bekeken

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Link

zelfstandig werken...
                                            Maken opdr. 18 (blz. 229)
Schrijf het op de volgende manier op:
1. De verbrede straat.
2. De vergrote trouwfoto.

Slide 23 - Tekstslide

                 bezitsvorm

Slide 24 - Tekstslide

samen lezen ......
blz. 230 gele vak.

We gaan extra aandacht besteden aan de 3 spellingsregels.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Dertien of 13..... wat zijn de regels?
Je schrijft getallen tot twintig voluit. Dus zeven, acht, dertien.
De tientallen tot honderd schrijf je echter ook voluit. Dus dertig, vijftig, 
En ook honderdtallen tot duizend en duizendtallen tot twaalfduizend schrijf je voluit: driehonderd, zesduizend,
De woorden miljoen, miljard, biljoen, etcetera worden ook voluit geschreven: vier miljoen, twaalf miljard.

Slide 27 - Tekstslide

 Afmetingen, afstanden, temperaturen, gewichten en jaartallen, schrijf je altijd in cijfers: ‘De Tweede Wereldoorlog duurde van 1940 tot 1945’,’Morgen wordt het 21oC’, 'De afstand is 3 kilometer.

Slide 28 - Tekstslide

Om getallen beter te kunnen vergelijken, schrijf je deze ook als cijfers: ‘De voetbalwedstrijd werd gewonnen met 5 tegen 1.’

Slide 29 - Tekstslide

Percentages schrijf je vrijwel altijd in cijfers: “De NS voert een tariefsverhoging door van 3 procent.” 

Slide 30 - Tekstslide

Hetzelfde geldt voor kleine geldbedragen: ‘Een liter diesel kost tegenwoordig slechts 1,50 euro!’

Slide 31 - Tekstslide

Samen maken...

Slide 32 - Tekstslide