Spelling - les 4.12 + 5.8 afbreekteken en verkleinwoorden

Vorige les:
  • apostrof
  • weglatingsteken 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vorige les:
  • apostrof
  • weglatingsteken 

Slide 1 - Tekstslide

Waar komt de apostrof?
s ochtends

Slide 2 - Open vraag

Gebruik het weglatingsstreepje bij :
voorspoed en tegenspoed

Slide 3 - Open vraag

Weglatingsstreepje. Kort in:
fietsbanden en fietszadels
timer
0:30

Slide 4 - Open vraag

Spelling 
les 4.12 + 5.8

Slide 5 - Tekstslide

Doel van de les
  • Je weet hoe je het afbreekteken moet gebruiken.
  • Je weet welke regels je moet toepassen bij het schrijven van verkleinwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

olifant

Slide 11 - Open vraag

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

vloerverwarming

Slide 12 - Open vraag

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

reservering

Slide 13 - Open vraag

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

fotootje
Verkleinwoord
Schrijf geen extra klinker in verkleinwoorden.

Slide 14 - Open vraag

verkleinwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Bij verkleinwoorden is het lidwoord altijd:
A
de
B
een
C
het
D
dit

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het juiste verkleinwoord?
A
Auto'tje
B
Videotje
C
Koningkje
D
Bankje

Slide 19 - Quizvraag

het verkleinwoord van bel is
A
bellen
B
belde
C
belletje
D
bellentje

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
lolly?
timer
0:30
A
lollytje
B
lolly'tje
C
lollietje
D
lollitje

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'wandeling'?
A
wandelingpje
B
wandelinkje
C
wandelingetje
D
wandelingtje

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'cd'?
A
cd'tje
B
cdtje
C
cd's
D
cd-en

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
het spel
A
het speltje
B
het spelletje
C
het spelje
D
de speltje

Slide 24 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 25 - Quizvraag

Maken Spelling les 4.12 + 5.8 
timer
10:00
Klaar? Bijspijkeren - spelling- kies uit:
  • 3.9
  • 4.9
  • 4.10
  • 4.11
  • 4.12
  • 5.8

Slide 26 - Tekstslide

mini - dictee

Slide 27 - Tekstslide

Breek correct af:

oneerlijk

Slide 28 - Open vraag

polootje

Slide 29 - Open vraag

Verklein correct:

cd

Slide 30 - Open vraag

Verklein correct:

paraplu

Slide 31 - Open vraag

Afsluiting
  • Huiswerk: Spelling - les 4.12 + 5.8
  • Volgende les: spelling les .8 + 6.9

Slide 32 - Tekstslide