Spelling 4.10 t/m 4.12

4.10 t/m 4.12
Apostrof
Weglatingsstreepje
Afbreekteken

Blok 4 Spelling, bladzijde 176 t/m 178
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.10 t/m 4.12
Apostrof
Weglatingsstreepje
Afbreekteken

Blok 4 Spelling, bladzijde 176 t/m 178

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les:
kun je de apostrof, het weglatingsstreepje en het afbreekteken gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de apostrof?
A
,
B
.
C
'
D
:

Slide 3 - Quizvraag

Waarom gebruik je een apostrof?

Slide 4 - Open vraag

4.10 Apostrof
Spel een apostrof bij:
* een afkorting met een verkleinwoord of -er erachter (A4'tje);
* het meervoud van afkortingen (tv's);
* het meervoud van woorden op een -a,-i, -o, -u, -y (opa's, panty's);
* namen die eindigen op een lange klinker of y, als je bezit wilt aangeven (Ada's boek);
* namen die eindigen op een s-klank, als je bezit wil aangeven (Kees' pen);
* woorden en getallen waarvan je een deel weglaat ('s morgens = des morgens, in '87 = 1987). 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld: 'De hond van Suus - Suus' hond'
De tuin van Ankie -

Slide 6 - Open vraag

Geef het meervoud van het woord 'logo'

Slide 7 - Open vraag

Hoe ziet een weglatingsstreepje eruit?
A
/
B
-
C
+
D
=

Slide 8 - Quizvraag

Waarom gebruik je een weglatingsstreepje?

Slide 9 - Open vraag

4.11 Weglatingsstreepje
Je kunt een weglatingsstreepje gebruiken in plaats van een woorddeel dat je weglaat.

Voorbeeld
kerstballen en -bomen (kerstballen en kerstbomen)
geur- en kleurloos (geurloos en kleurloos)

Slide 10 - Tekstslide

4.11 Weglatingsstreepje
Je mag een deel van het woord alleen weglaten, als dit twee keer hetzelfde betekent.

Voorbeeld
vervoer en koeienvoer (niet: ver- en koeienvoer, want voer betekent hier twee verschillende dingen)

Slide 11 - Tekstslide

4.11 Weglatingsstreepje
Gebruik het weglatingsstreepje alleen als je een deel van een woord weglaat (dus niet een heel woord).

Voorbeeld
oude en nieuwe kleren (niet: oude- en nieuwe kleren)

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf de volgende woordgroep korter op. Gebruik als het kan een weglatingsstreepje.
regenbuien en onweersbuien

Slide 13 - Open vraag

Hoe ziet een afbreekteken eruit?
A
-
B
/
C
\
D
|

Slide 14 - Quizvraag

Waarom gebruik je een afbreekteken?

Slide 15 - Open vraag

4.12 Afbreekteken
1 Je mag afbreken tussen de delen van een samenstelling:

Voorbeeld
kenteken-plaat, was-machine, huis-deur, appel-schil, bloem-kool, boeken-kast, zomer-feesten, tafel-tennissen.

Slide 16 - Tekstslide

4.12 Afbreekteken
2 Gebruik geen afbreekteken voor of na één letter:

Voorbeeld
over-weg (en niet: o-verweg), ali-nea (en niet: a-linea of aline-a), maf-fia (en niet: maffi-a).

Slide 17 - Tekstslide

4.12 Afbreekteken
3 Schrijf geen apostrof voor een afbreekteken:

Voorbeeld
pony-tje (en niet: pony'-tje);
baby-tje (en niet: baby'-tje).

Slide 18 - Tekstslide

4.12 Afbreekteken
Let op: schrijf geen extra klinker in verkleinwoorden:

Voorbeeld
vla-tje (en niet: vlaa-tje);
stro-tje (en niet: stroo-tje);
menu-tje (en niet: menuu-tje);
ski-tje (en niet: skie-tje).

Slide 19 - Tekstslide

Plaats in dit woord een afbreekteken op de goede plek.
Meester

Slide 20 - Open vraag

Aan de slag!
Maak opdracht 3, 4 en 5 op bladzijde 176-179.
Schrijf de antwoorden in je schrift.
Volgorde als je iets niet weet: eerst in de theorie in je boek kijken, daarna zachtjes iets aan je buur vragen en dan pas iets aan mij vragen.
Je krijgt hiervoor tot het einde van de les de tijd. 

Slide 21 - Tekstslide